In deze preek over Romeinen 6:3-4 wordt stilgestaan bij de betekenis van onze eenheid met Christus. Paulus laat zien dat de gelovige met Christus gestorven en begraven is en daardoor onlosmakelijk verbonden is met Zijn opstanding. De doop wijst niet in de eerste plaats naar het water, maar naar deze geestelijke realiteit: wie door geloof in Christus is, is in Zijn dood gedoopt en heeft deel gekregen aan een fundamenteel nieuw leven. Dat nieuwe leven is niet een opgepoetste versie van het oude, maar een nieuwe schepping, geworteld in de opstandingskracht van God. Daarom is het onmogelijk dat iemand die in Christus is, in de zonde blijft leven. Heiliging is niet gebouwd op geboden en verboden, maar op onze identiteit in Christus: gestorven aan de zonde, levend voor God.
Kernpunten van de preek
- De vraag of genade zonde ruimte geeft, wordt door Paulus met kracht afgewezen: dat is onmogelijk.
- Een juist begrip van onze identiteit in Christus is de basis voor ons leven in heiliging.
- Sterven én begraven met Christus betekent dat de oude mens definitief voorbij is.
- Door de opstanding van Christus ontvangen wij een nieuw leven, gewerkt door de heerlijkheid en kracht van God de Vader.
- Heiliging vindt plaats door het Woord en de Geest, niet door menselijke wijsheid of inspanning.
Geciteerde Schriftgedeelten
Romeinen 6:3–4 | Romeinen 1:16–17 | Romeinen 1:18–3:20 | 1 Korinthe 6:9–11 | 1 Korinthe 6:19 | 1 Korinthe 1:14–17 | Romeinen 10:17 | 1 Korinthe 12:13 | Galaten 3:26–27 | Handelingen 2:41 | Handelingen 8:36–38 | Handelingen 10:47–48 | Galaten 2:20 | Johannes 12:24 | 1 Korinthe 15:12–18 | Efeze 1:19–20 | 2 Korinthe 5:17 | Titus 2:11–15 | Spreuken 30:2–6