Aanbidding volgens de Schrift

Waarom zang en muziek niet het centrum van aanbidding zijn.

Kom, laten wij ons neerbuigen en neerbukken, laten wij knielen voor de HEERE, Die ons gemaakt heeft.

Binnen veel christelijke kringen wordt ‘aanbidding’ vrijwel uitsluitend geassocieerd met muziek. Flyers, livestreams en social media gebruiken het woord om zangavonden en muzikale gedeelten van diensten aan te duiden. Het ‘aanbiddingsteam’ is een band, de ‘aanbiddingsleider’ een muzikant en een ‘aanbiddingsdienst’ een samenkomst met nadruk op zang en muziek. Deze versmalling verandert ongemerkt wat aanbidding is en waar het werkelijk om draait. Daarom moeten we terug naar wat de Schrift zelf leert over aanbidding.

Wat is aanbidding?

Het woord dat het vaakst gebruikt wordt voor aanbidding in het Oude Testament is het Hebreeuwse shachah, dat letterlijk betekent: zich buigen of zich ter aarde werpen. In de meeste gevallen verschijnt het in de vorm hishtachawah, wat wijst op een bewuste daad van zelfvernedering tegenover een meerdere. Het is de uitdrukking van eerbied, afhankelijkheid en erkenning van gezag.

Wanneer dit woord gebruikt wordt in relatie tot God, gaat het om een houding van het hart die zich lichamelijk uit: de mens werpt zich neer, buigt diep, erkent zijn kleinheid en Gods verhevenheid. Aanbidding is in deze zin geen stemming of beleving, maar onderwerping en eerbied in reactie op wie God is.

In Genesis 22:5 gebruikt Abraham dit woord als hij tegen zijn knechten zegt:

Abraham zei tegen zijn knechten: Blijven jullie hier met de ezel, dan zullen ik en de jongen daarheen gaan. Als wij ons neergebogen hebben, zullen wij bij jullie terugkeren.

Het is het moment waarop hij zijn zoon Isaak moet offeren. Er is geen zang, geen altaar met muziek, alleen een vader die zich onderwerpt aan Gods bevel. Hij noemt het aanbidding. Dat zegt veel. Aanbidding is hier: gehoorzamen, zelfs als het onbegrijpelijk is. Zich buigen voor Gods wil, ook als die pijnlijk is. Het is vertrouwen op God, gehoorzaamheid aan Hem en de bereidheid om Hem alles te geven.

In Exodus 4:31 komt hetzelfde woord terug. Daar staat dat het volk zich neerboog en God aanbad toen ze hoorden dat de HEERE naar hun ellende had omgezien. De aanbidding was geen initiatief van de mens, maar een antwoord op Gods omzien naar hen. Er was geen muziek, geen liturgie, slechts verwondering over Gods trouw. Aanbidding is hier een erkenning van Gods nabijheid. De mens buigt zich neer omdat God Zich over hem heeft gebogen.

Wanneer Salomo de tempel heeft ingewijd en het vuur van de hemel daalt neer, lezen we in 2 Kronieken 7:3 dat het volk knielt met het gezicht ter aarde, zich neerbuigt en God looft. Pas na het knielen volgt de lof. Aanbidding begint met buigen. Het is een lichamelijke uitdrukking van innerlijke vrees en eerbied. De lof volgt als vrucht van die houding.

Aan deze lijn zijn in het Oude Testament nog andere woorden verbonden die het begrip aanbidding verdiepen. Het werkwoord avad betekent ‘dienen’ of ‘werken’ en wordt vaak gebruikt om de relatie van Israël tot God te beschrijven. In Exodus 3:12 zegt de HEERE God tegen Mozes: 

En Hij zei: Voorzeker, Ik zal met u zijn, en dit zal voor u het teken zijn dat Ík u gezonden heb: Als u het volk uit Egypte geleid hebt, zult u God dienen op deze berg.

Het dienen van God is een leven in toewijding aan Hem. In Deuteronomium 6:13 klinkt het als gebod:

U moet de HEERE, uw God, vrezen, Hem dienen en bij Zijn Naam zweren.

Het dienen en vrezen van God zijn hier onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Dat woord ‘vrezen’ is in het Hebreeuws yirah en duidt op eerbied en ontzag. De HEERE vrezen is Hem erkennen als heilig en verheven. In Psalm 5:8 schrijft David: 

Ik echter zal door Uw grote goedertierenheid Uw huis binnengaan, mij buigen naar Uw heilig paleis in vreze voor U.

Hier komen de woorden samen: vrezen, neerbuigen, aanbidden. 

In het Nieuwe Testament zijn twee woorden van centraal belang wanneer het over aanbidding gaat: proskuneō en latreuō. Beide woorden sluiten nauw aan op het Oude Testament en bouwen daarop voort. Ook hier is aanbidding niet primair muzikaal.

Het meest voorkomende woord, proskuneō, betekent letterlijk zich voor iemand neerwerpen. Het is samengesteld uit pros (naar toe) en kuneō (kussen). In het beeld van de oudheid ging het om iemand die zich voorover boog om een hand of voet te kussen als teken van onderwerping of eerbied.

Een belangrijk moment is wanneer de wijzen uit het oosten het Kind in Bethlehem ontmoeten. In Mattheüs 2:11 staat: “en zij vielen neer en aanbaden Het.” Er is geen sprake van zingen. Aanbidding is hier de houding van mensen die in een Kind de Koning herkennen.

Later in Mattheüs 4:10, wanneer de Heere Jezus in de woestijn verzocht wordt, zegt Hij tegen de satan: “Ga weg, satan, want er staat geschreven: De Heere, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen.” Hier worden twee woorden naast elkaar gebruikt: proskuneō voor ‘aanbidden’ en latreuō voor ‘dienen’. De Heere Jezus citeert Deuteronomium 6:13. Wat in het Oude Testament ‘de HEERE vrezen en Hem dienen’ was, wordt hier samengevat als aanbidden en dienen. Beide vormen horen bij elkaar.

Het meest bepalende onderwijs over aanbidding geeft de Heere Jezus in Johannes 4. In het gesprek met de Samaritaanse vrouw maakt Hij duidelijk dat ware aanbidding niet langer verbonden is aan een plaats, maar aan de manier waarop: 

(23) Maar de tijd komt en is er nu, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid, want de Vader zoekt wie Hem zo aanbidden. (24) God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.

Aanbidding is niet gebonden aan Jeruzalem of aan de berg Gerizim, maar is geestelijk en in overeenstemming met wie God is (waarheid). Het gaat niet om een sfeer of vormen, maar om innerlijke gerichtheid en geestelijke werkelijkheid. Dit maakt aanbidding radicaal anders dan ritueel. En het maakt aanbidding ook veel meer dan zingen.

Ook andere woorden verrijken het begrip aanbidding in het Nieuwe Testament. Het woord doxazō, dat ‘verheerlijken’ betekent, wijst op het geven van eer aan God. Eucharisteō, danken, komt veel voor in de brieven van de apostel Paulus. En homologeō, belijden, is verbonden aan het publiekelijk erkennen van Christus. Al deze woorden beschrijven vormen van aanbidding: eren, danken, belijden. Maar nergens worden ze losgezien van het leven. Ze zijn geworteld in waarheid,  gehoorzaamheid en in het kennen van Christus.

Zingen en aanbidding

De Schrift kent lofzangen, klaagliederen, dankliederen en profetische gezangen. Maar hoewel zang een vorm van aanbidding kan zijn, is het nooit het geheel ervan.

In het Oude Testament vinden we veel gezongen gebeden, vooral in de Psalmen. David zong tot de HEERE. Israël zong na de doortocht door de Schelfzee. Mozes leerde het volk een lied om Gods daden te gedenken. Maar ook hier was zang geen doel op zichzelf. Het diende een grotere doel, namelijk:

  1. Het leren vrezen van de HEERE
  2. Het gedenken van Zijn daden
  3. 3.Het bevestigen van Zijn woorden. 

In het Nieuwe Testament blijft zang aanwezig, maar wordt het nergens losgezien van het geheel van het geloofsleven. Paulus schrijft aan de gemeenten in Kolosse en Efeze over het zingen van psalmen, lofzangen en geestelijke liederen. In Kolossenzen 3:16 lezen we: 

Laat het woord van Christus in rijke mate in u wonen, in alle wijsheid; onderwijs elkaar en wijs elkaar terecht, met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen. Zing voor de Heere met dank in uw hart.

In Efeze 5:19 roept Paulus eveneens op:

en spreek onder elkaar met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, en zing voor de Heere en loof Hem in uw hart,

In beide teksten is zingen geen individueel moment van aanbidding, maar een onderlinge, opbouwende, leerzame praktijk binnen de gemeente. Het is de vrucht van het woord van Christus dat woont in het hart. 

Wanneer aanbidding vorm wordt

Wanneer zang wordt voorgesteld als de kern van aanbidding, verandert de manier waarop belijdende discipelen denken over wat het betekent om God te dienen. Aanbidding wordt dan niet langer herkend in gehoorzaamheid, volharding of in de vreze van de HEERE, maar vooral in hoe men zich voelt tijdens een lied. Het gevolg is dat waarheid naar de achtergrond verschuift en beleving op de voorgrond komt.

Daarmee wordt aanbidding ook kwetsbaar. Als de muziek niet raakt, lijkt er geen aanbidding te zijn. Als de vorm niet past bij de smaak, is er verwarring of leegte. Maar ware aanbidding is niet afhankelijk van toon of stemming. Het is geworteld in het kennen van God en in het leven dat uit dat kennen voortvloeit. Wanneer dat uit beeld verdwijnt, ontstaat een geestelijk vacuüm waarin de mens niet meer leert om in waarheid God te vrezen, maar slechts leert om te voelen.

Een ander gevolg is dat zingen los kan komen te staan van waarheid. Liederen die theologisch leeg of simpelweg onBijbels zijn, worden alsnog als ‘krachtige aanbidding’ ervaren omdat ze een bepaalde sfeer oproepen. Maar aanbidding die niet in waarheid geworteld is, kan God niet welgevallig zijn.

Aanbidding in het licht van het Evangelie

Paulus vat de kern van aanbidding samen in zijn oproep aan de Romeinen, na het uiteenzetten van het evangelie van Christus, dat een kracht van God is tot zaligheid voor ieder die gelooft. Hij schrijft:

Ik roep u er dan toe op, broeders, door de ontfermingen van God, om uw lichamen aan God te wijden als een levend offer, heilig en voor God welbehaaglijk: dat is uw redelijke godsdienst.

De taal die Paulus gebruikt is priesterlijk. Hij spreekt over het lichaam als een offer, over heiligheid en over wat God behaagt. Het gaat niet om iets wat gedaan wordt op een afzonderlijk moment, maar om het wijden van het hele bestaan aan God. Aanbidding is hier niet een gebeurtenis in de gemeente, maar een leven dat voortdurend tot Zijn dienst gesteld is. Wie God kent, wie Zijn ontfermingen heeft geproefd, kan niet anders dan zichzelf aan Hem toewijden, in alles wat hij denkt, doet en verlangt.

In Hebreeën 13 wordt dit verder aangevuld:

(15) Laten wij dan altijd door Hem een lofoffer brengen aan God, namelijk de vrucht van lippen die Zijn Naam belijden. (16) En vergeet het weldoen en het onderlinge hulpbetoon niet, want aan zulke offers heeft God een welgevallen.

De vrucht van aanbidding is zichtbaar in het leven. Het gaat niet alleen om wat gezegd of gezongen wordt, maar om wat gedaan wordt in het licht van wie God is en wat Hij heeft gedaan. God heeft Zijn welbehagen in geestelijke offers die voortkomen uit geloof en liefde.

Aanbidding is dus niet slechts een moment tijdens een samenkomst, maar de grondtoon van een geheiligd leven. Het is geworteld in het Evangelie. Zang heeft daarin een plaats , maar nooit ten koste van de kern. Het gevaar is groot wanneer liederen het offer vervangen en beleving het leven overstemt.

Conclusie

Aanbidding is niet iets wat de mens mag vormgeven naar eigen inzicht of gevoel. God bepaalt hoe Hij gediend wil worden. Hij is het onderwerp en de reden van aanbidding. En wie de Heere wil dienen zoals Hij dat gebiedt, moet bereid zijn om los te laten wat niet in overeenstemming is met Zijn Woord.

Dat vraagt van herders en leraren om helderheid in onderwijs. Niet om tegen vormen te spreken, maar om te onderscheiden wat wezenlijk is. Het vraagt van belijdende discipelen dat zij zichzelf onderzoeken: wat drijft mijn lof, wat vormt mijn eerbied, wat bepaalt mijn verwachting?

Aanbidding die God welgevallig is, wortelt in Christus alleen. Hij is de Hogepriester Die voorgaat. Wie tot God nadert, nadert door Hem. Alleen in Hem wordt aanbidding heilig, waarachtig en aanvaard.

Deel artikel

Artikelen en overdenkingen in je mailbox?