Het valse evangelie van autonomie

Het ideaal van persoonlijke autonomie is de stille motor van de westerse samenleving. De vrijheid om je eigen waarheid te bepalen, je eigen identiteit te kiezen en je eigen levenspad uit te stippelen wordt gezien als het hoogste goed. Dit ideaal vult ook het denken, spreken en handelen van belijdende christenen. Het creëert een voortdurende spanning tussen de vanzelfsprekende acceptatie van dit idee en de Bijbelse roeping tot onderwerping aan de geopenbaarde wil van God. Dit roept de vraag op: is het ideaal van persoonlijke autonomie verenigbaar met een Bijbels wereldbeeld, of vormt het een concurrerend en uiteindelijk vals evangelie?

De belofte van autonomie

De Schrift openbaart dat de mens in zijn oorspronkelijke staat theonoom was. Levend onder de goede en volmaakte heerschappij van God. Geschapen naar het beeld van God, vond de mens zijn ware vrijheid en doel in afhankelijkheid van zijn Schepper. Zijn leven werd bepaald door de soevereine wil van God en zijn roeping was om te leven in gehoorzame gemeenschap met Hem en te heersen over de schepping.

Deze staat van afhankelijkheid werd direct aangevallen door de belofte van autonomie, de oudste leugen. De Schrift legt de oorsprong ervan bloot in de verleiding van de slang in de Hof van Eden:

Maar God weet dat, op de dag dat u daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden en dat u als God zult zijn, goed en kwaad kennend.

De kern van de verleiding was niet de vrucht maar de belofte van een goddelijke status. ‘Goed en kwaad kennen’ betekent hier niet enkel moreel onderscheidingsvermogen maar het opeisen van een rol die alleen God als Schepper toekomt. De slang bood de mens de mogelijkheid om van een schepsel onder Gods geopenbaarde wil te veranderen in een soeverein wezen dat zijn eigen wil tot wet verheft. De kern van zonde is de verklaring van onafhankelijkheid van God.

Dit verlangen naar soevereine autonomie is de motor achter elke vorm van afgoderij. De apostel Paulus zet dit uiteen in Romeinen 1:25:

Zij hebben de waarheid van God vervangen door de leugen, en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, Die te prijzen is tot in eeuwigheid. Amen.

De belofte van autonomie is altijd een ruil. Het verwerpen van de soevereiniteit van God leidt altijd tot de aanbidding van het ‘ik’, de menselijke rede, de natuur, of een zelfgemaakte ideologie. Het evangelie van autonomie is dus, in Bijbelse termen, de religie van de aanbidding van het zelf. Het wordt gepresenteerd als de ultieme vrijheid, maar de Schrift definieert het als de diepste vorm van slavernij.

De historische weg naar autonomie

Hoewel het verlangen naar autonomie zo oud is als de zondeval zelf, is het huidige ideaal van de mens als een volledig zelfbepalend individu een product van een specifieke, historische ontwikkeling. Eeuwenlang werd de identiteit van een persoon primair bepaald door de gemeenschap waartoe hij behoorde. De Griekse polis, de Romeinse republiek, de middeleeuwse kerk. Het ideaal was niet om een autonoom individu te zijn, maar om een deugdzame rol te vervullen binnen een gegeven, objectieve orde. De vraag was niet “Wie wil ik zijn?“, maar “Wat is mijn plicht?“.

Twee historische keerpunten hebben de weg vrijgemaakt voor de moderne focus op het individu. Het eerste was, onbedoeld, de Reformatie in de 16e eeuw. Hoewel het doel van de Reformatoren puur theologisch was, had hun nadruk op het priesterschap van alle gelovigen en de individuele gewetensvrijheid voor God verstrekkende gevolgen. Het versterkte de rol en de directe verantwoordelijkheid van het individu, los van de bemiddeling van een kerkelijke hiërarchie.

Het tweede en beslissende keerpunt was de Verlichting in de 17e en 18e eeuw. De Verlichting nam de focus op het individu over, maar ontdeed deze van haar theologische kader. Filosofen als Immanuel Kant verhieven de menselijke rede tot de hoogste autoriteit. Traditie, openbaring en kerkelijk gezag werden niet langer gezien als bronnen van waarheid, maar als obstakels die de autonome mens moest overwinnen. De mens werd zijn eigen wetgever en zijn eigen bron van waarheid.

Deze ‘intellectuele’ revolutie leidde tot een herdefiniëring van het begrip ‘vrijheid’. Waar vrijheid in de klassieke en Bijbelse zin vrijheid tot betekende, de vrijheid om deugdelijk te leven, om je doel te vervullen, om God en de naaste te dienen, werd het nu vrijheid van. Het werd de vrijheid van externe beperkingen, van autoriteit en uiteindelijk van God Zelf. Deze historische ontwikkeling heeft het ‘evangelie van autonomie’ zo diep in ons denken geworteld, dat het voor velen, ook belijdende christenen, geen ideologie meer is, maar simpelweg de realiteit.

De denkwijze van de christen

Een van de meest over het hoofd geziene waarheden in het christelijk leven is dat we het geloof niet als een onbeschreven blad binnenkomen. De Heilige Geest maakt ons weliswaar tot een “nieuwe schepping” in Christus, waardoor onze geestelijke status en onze bestemming fundamenteel veranderen. Maar dit bovennatuurlijke werk van God wist niet in één ogenblik de jarenlange, diepgewortelde denkwijze uit die door de wereld in ons is gevormd. Daarom is de oproep van Paulus in Romeinen 12 zo dringend:

En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.

De denkwijze van de wereld waarin wij zijn opgegroeid, is het evangelie van autonomie. Vanaf onze jeugd hebben we geleerd, expliciet en impliciet, dat het individu de maatstaf is van alle dingen. We hebben geleerd te denken vanuit het ‘ik’. Mijn waarheid, mijn gevoelens, mijn keuzes, mijn rechten. Deze autonome denkwijze is het ‘besturingssysteem’ dat op de achtergrond draait, ook nadat we tot geloof zijn gekomen.

Tragisch genoeg zijn veel christenen en zelfs hele gemeenten zich hier nauwelijks van bewust. Men neemt aan dat het belijden van de juiste leerstellingen automatisch leidt tot een Bijbelse denkwijze. De praktijk is echter weerbarstiger. Het autonome denken sluipt binnen in de manier waarop we de Schrift lezen, hoe we bidden, hoe we de gemeente zien en hoe we omgaan met Gods geboden.

Deze denkwijze wordt vervolgens pijnlijk zichtbaar in de bijna instinctieve reactie die veel christenen hebben op morele en theologische vraagstukken. De mentaliteit van ‘leven en laten leven’. We horen onszelf zeggen: “Wie ben ik om te oordelen?” of “Ieder moet zijn eigen weg met God vinden.” Dit klinkt nederig, maar het is de taal van autonomie die de objectieve waarheid van Gods Woord ondergeschikt maakt aan de subjectieve ervaring van het individu. Deze houding vormt de bril waardoor we naar tal van concrete, alledaagse zaken kijken.

We spreken over seksualiteit in termen van ‘liefde’ en persoonlijke vervulling en vinden het moeilijk om een Bijbels standpunt in te nemen over relaties die de Schrift zonde noemt, omdat “je niet in iemands hart kunt kijken.” We accepteren keuzes rond abortus en euthanasie met de slogan van zelfbeschikking, ‘mijn leven, mijn keuze’, en vergeten dat ons leven en lichaam niet van onszelf zijn, maar toebehoren aan de Schepper. We benaderen de opvoeding van kinderen als een project om hen te helpen ‘zichzelf te vinden’, in plaats van hen te vormen in de vreze des Heeren. In elk domein zien we dezelfde subtiele verschuiving: het ‘ik’ wordt het startpunt en het doel en de geopenbaarde wil van God wordt een optie die we overwegen, in plaats van het onwankelbare fundament waarop we bouwen.

Zonder een bewuste en voortdurende vernieuwing van ons denken door het Woord, blijft de gelovige een nieuwe schepping die gevangen zit in een oude, autonome denkwijze.

Leven op de grens van twee koninkrijken

Een van de meest concrete gevolgen van dit onvernieuwde denken is de manier waarop we ons verhouden tot de maatschappij. Omdat we het autonome ‘ik’ als uitgangspunt nemen, adopteren we de seculiere definities van rechten en vrijheden alsof het Bijbelse concepten zijn. We beginnen te vechten voor onze positie als burgers van een aards koninkrijk en vergeten daarbij onze ware identiteit.

Deze denkwijze gaat voorbij aan de fundamentele positie van de discipel in de wereld. De apostel Petrus noemt ons “vreemdelingen en bijwoners” in 1 Petrus 2:11.

Het Griekse woord paroikos, vertaald als vreemdeling, verwees naar een inwonende vreemdeling. Dit was iemand die voor langere tijd in een stad of land woonde waar hij geen burgerrechten had. Hij was geen toerist die snel weer vertrok, maar een permanente inwoner die toch een buitenstaander bleef.

Door discipelen paroikoi te noemen, zegt Petrus dat christenen weliswaar in de wereld leven, we hebben een baan, een huis en nemen deel aan de maatschappij, maar dat we er fundamenteel niet van zijn.

Het tweede woord, parepidēmos, vertaald als bijwoner, gaat nog een stap verder. Dit woord duidt op iemand die op doorreis is, een tijdelijke bewoner, een balling. Het benadrukt niet alleen onze andere identiteit, maar ook de tijdelijke aard van ons verblijf hier.

Dit leven op aarde is niet onze eindbestemming. We zijn pelgrims die op weg zijn. Deze waarheid zou onze hele levensoriëntatie moeten bepalen. Als dit leven in deze gevallen wereld tijdelijk is, hechten we ons niet aan de bezittingen, de status of het comfort van deze wereld. Onze blik is gericht op de toekomst, op de erfenis “die voor u bewaard wordt in de hemelen”.

Door deze twee woorden te combineren, geeft de apostel Petrus de definitie van de christelijke identiteit en positie in de wereld. Onze diepste identiteit, onze rechten en onze privileges als christenen komen niet voort uit de cultuur of de staat waarin we leven, maar uit het Koninkrijk van God. We zijn burgers van een ander rijk en leven daarom met een zekere afstand tot de normen, waarden en ambities van de wereld om ons heen.

Deze Bijbelse identiteit heeft directe gevolgen voor onze verhouding tot de maatschappij en haar meest gekoesterde idealen. In het Westen zijn dat bij uitstek de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst. Als burgers van een hemels koninkrijk kunnen we deze vrijheden echter niet op dezelfde manier omarmen of claimen als de wereld dat doet. Onze positie als vreemdeling dwingt ons om ze dieper te ontleden.

De filosofische grondslag van deze vrijheden is, daar is ie weer, het autonome individu in een theologisch lege publieke ruimte. Deze vrijheden zijn niet neutraal. Ze veronderstellen een wereldbeeld waarin geen enkele religieuze of morele claim absolute autoriteit heeft. De staat positioneert zich als een seculiere scheidsrechter die de autonomie van elk individu beschermt om zijn eigen waarheid te kiezen.

Neem de vrijheid van godsdienst. Dit moderne recht is gebaseerd op het idee dat religie een privézaak is, een persoonlijke voorkeur die getolereerd moet worden zolang het de openbare orde niet schaadt. In dit denkkader worden alle religies gereduceerd tot gelijkwaardige opties op een ‘spirituele’ marktplaats. Theologisch gezien is dit principieel onverenigbaar met de Schrift. Het Bijbelse wereldbeeld stelt dat de aanbidding van de ene, ware God geen privé-keuze is, maar de publieke plicht van elk schepsel. Elke andere vorm van aanbidding is, in de ogen van God, geen legitieme uitoefening van een ‘recht’, maar afgoderij en hoogverraad tegen de soevereine Schepper. Het reduceren van de aanbidding van de HEERE tot een ‘persoonlijke voorkeur’ is al een ontkenning van Zijn absolute heerschappij.

Hetzelfde geldt voor de vrijheid van meningsuiting. Dit seculiere recht beschermt de autonomie van het individu om zijn gedachten en overtuigingen te uiten, ongeacht de inhoud ervan. Het beschermt dus per definitie het ‘recht’ om God te lasteren, om de waarheid van Zijn Woord te ontkennen en om leugens te verspreiden die zielen vernietigen. Voor God bestaat een dergelijk ‘recht’ niet. Spraak is geen neutrale daad van zelfexpressie, maar een morele handeling waarover God zal oordelen. De christen is niet geroepen tot zelfexpressie, maar tot het spreken van de waarheid.

Betekent dit dat we tegen deze vrijheden moeten zijn? Nee, een christen mag God dankbaar zijn voor een overheid die deze vrijheden garandeert, omdat het ruimte schept voor de vreedzame verkondiging van het Evangelie. We moeten echter nooit de fout maken om deze politieke tolerantie te verwarren met theologische goedkeuring. Ons doel is niet het verdedigen van ieders recht op een eigen waarheid, maar het gebruiken van de verkregen ruimte om de ene, exclusieve Waarheid van de Heere Jezus Christus te verkondigen. We claimen geen rechten als burgers van deze wereld, maar we gebruiken de ruimte die ons gegeven wordt om onze plicht te doen als getuigen van een hemels Koninkrijk.

Conclusie

Wat is dan de roeping van de gelovige in een tijd die de menselijke autonomie als hoogste goed beschouwt? De roeping is om een levende en zichtbare uitdrukking te zijn van een ander Koninkrijk. Dit begint met de fundamentele vernieuwing van ons eigen denken, geworteld in het gezag van de Schrift. De geschiedenis en de actualiteit tonen namelijk het onvermijdelijke gevolg: elke keer dat de menselijke autonomie regeert, vallen de goddelijke ordening, de objectieve waarheid en de werkelijke gerechtigheid uiteen.

Dit legt een heilige verantwoordelijkheid op iedere christen. We zijn allen geroepen om ons hart erop toe te leggen het Woord van God te onderzoeken, het te doen en het voor te leven in ons gezin, op ons werk en in onze omgeving. Onze taak is het kennen en doorleven van de Schrift, zodat we gewapend zijn tegen de leugen van autonomie en in staat zijn om elke gedachte te onderwerpen aan de heerschappij van Christus.

Door dit trouwe onderwijs moet een fundamentele verschuiving in onze identiteit plaatsvinden. Wij zijn geen ‘westerse christenen’ of ‘Hollandse christenen’, alsof het christen-zijn een bijvoeglijk naamwoord is bij onze culturele identiteit. Wij zijn christenen, discipelen van de Heere Jezus, die in het westen leven. Dit besef bevrijdt ons van de druk om relevant te zijn volgens de maatstaven van de wereld en roept ons op om trouw te zijn aan de maatstaven van ons hemelse Koninkrijk.

De conclusie is daarom een onontkoombare keuze tussen twee evangeliën, die zich het scherpst openbaart in tijden van beproeving.

Blijven we vasthouden aan het evangelie van autonomie? Dan zullen we onvermijdelijk overvallen worden door de realiteit van het lijden. We zullen verontwaardigd en verbitterd reageren wanneer we gesmaad worden omwille van Christus, omdat we denken dat ons fundamentele ‘recht’ op zelfbeschikking en respect wordt geschonden.

Of kiezen we voor het Evangelie van Christus? Dat roept ons tot onderwerping en bereidt ons voor om smaad voor Zijn Naam als een eer te beschouwen en ons te verheugen in het lijden. Het leert ons dat we vreemdelingen zijn en dat onze ware vrijheid nooit afgenomen kan worden. Laten we, als kerk en als gelovigen, die laatste weg gaan. Laten we een gemeenschap zijn die zo radicaal en vreugdevol leeft onder de heerschappij van Christus, zelfs te midden van vijandigheid, dat ons leven zelf een getuigenis is tegen de leegte van de leugen.

Deel artikel

Artikelen en overdenkingen in je mailbox?