De eerste woorden van het hoofdstuk zijn bijzonder: “En God dacht aan Noach…” (vers 1). Dit betekent niet dat God hem vergeten was, maar dat Hij nu actief ingrijpt. De ark had Noach en zijn familie bewaard door het oordeel heen, maar redding is pas compleet wanneer God de wateren doet terugtrekken en de weg opent naar nieuw leven. Dit is hoe God werkt. Hij laat niet toe dat Zijn volk verdrinkt in het oordeel, maar brengt hen tot een nieuw begin. Dit wijst vooruit naar Christus, in Wie God de Zijnen gedenkt en hen niet in hun verloren staat laat, maar daadwerkelijk verlost.
Noach toont gehoorzaamheid door pas uit de ark te gaan wanneer God het zegt. Hij merkt dat de wateren afnemen, maar hij verlaat de ark niet zodra hij denkt dat het kan. Hij stuurt vogels uit om de situatie te peilen, maar wacht uiteindelijk op Gods expliciete bevel. Dit is een fundamenteel kenmerk van geloof: niet handelen op basis van eigen inzicht, maar op basis van Gods geboden. Christus Zelf leefde zo, in volmaakte gehoorzaamheid van de Vader. In onze wandel met Christus betekent dit dat wij niet leven naar wat praktisch of logisch lijkt, maar gehoorzamen aan wat God zegt, zelfs als wachten moeilijk is.
Wanneer Noach de ark verlaat, is zijn eerste daad niet het bouwen van een huis of het inrichten van een nieuwe samenleving, maar het bouwen van een altaar en het brengen van een offer aan de HEERE. Hij erkent dat zijn redding volledig van God komt en plaatst aanbidding boven alles. Noachs offer laat zien hoe onze houding moet zijn na redding: we leven niet voor onszelf, maar we brengen ons leven als een dankoffer aan God. Het offer dat Noach brengt is welgevallig voor God en leidt tot een belofte: God zal de aarde niet opnieuw vervloeken zoals Hij had gedaan.
Toch betekent Gods belofte niet dat de zonde verdwenen is. De HEERE zegt dat het hart van de mens nog steeds geneigd is tot het kwade. Dit maakt duidelijk dat de vloed geen definitieve oplossing was voor de zonde. Het oordeel was terecht en de redding was genade, maar de diepste nood van de mens bleef bestaan. De vloed kon de aarde reinigen, maar niet het hart van de mens. Christus alleen brengt ware vernieuwing door het hart te vernieuwen. Dit herinnert ons eraan dat, ook al leven we als verlosten, de strijd tegen de zonde doorgaat en dat onze hoop volledig op Christus gericht moet zijn.
Het hoofdstuk eindigt met Gods bevestiging van de orde in de schepping: “Voortaan, al de dagen van de aarde, zullen zaaitijd en oogsttijd, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht niet ophouden.”. Dit laat zien dat God niet alleen de mens, maar ook de wereld in stand houdt. Zijn genade reikt verder dan Noach; het omvat heel de schepping. Dit geeft zekerheid: net zoals Noach kon vertrouwen op Gods trouw na de vloed, zo kunnen wij vertrouwen op Zijn beloften in Christus. Wij leven in een gebroken wereld, maar onder de hand van een trouwe God Die trouw is aan Zijn beloften.