Genesis 11 is een keerpunt. Niet alleen in de structuur van het boek Genesis, maar in de geschiedenis van de mens. Na de vloed heeft God opnieuw duidelijk gemaakt wat Zijn bedoeling is met de mens op aarde: “Wees vruchtbaar, word talrijk en vervul de aarde.” Genesis 11 laat zien wat er gebeurt als de mens deze roeping naast zich neerlegt.
Let op wat de mensen zeggen: Vers 3: “Kom, laten wij kleiblokken maken en die goed bakken!” Vers 4: “Kom, laten wij voor ons een stad bouwen, en een toren waarvan de top in de hemel reikt, en laten we voor ons een naam maken” Let op de taal. Let op hoe “laten wij” en “voor ons een naam maken”. Dit is de taal van autonomie en zelfverheffing. Noach bouwde aan altaar, maar hier wordt geen altaar gebouwd. Hier wordt God niet aangeroepen. De mens is niet in nederigheid afhankelijk van God. Alles draait om zelf. “Laten wij voor onszelf een naam maken.” Dit is de geest van Babel: menselijke eenheid in opstand.
Het bouwen van een toren “tot in de hemel” is theologisch geladen. In de context staat dit voor het binnen willen dringen in het domein van God. De mens is niet tevreden met zijn plaats op aarde — hij wil opklimmen, bepalen, heersen. Het is de echo van Genesis 3: “gij zult zijn als God.” Wat de slang fluisterde, wordt hier collectief nagestreefd.
En let op wat ze willen voorkomen… Ze zeggen dat ze deze dingen moeten doen, anders “worden wij over heel de aarde verspreid!”. Hetgeen wat God geboden had, dat is wat ze willen voorkomen. Dat wat de HEERE God als zegen bedoeld had, zien zij als een belemmering, een last. We zien dus dat het hart van de mens niet veranderd is, ondanks de vloed. De mens vertrouwt Gods bedoelingen niet. De mens wil veiligheid, controle, heerschappij.
Het mooie is dat we lezen dat de HEERE God neerdaalt. De bedoeling is dat zij een toren maken waarvan de top in de hemel reikt. Alsnog moet God neerdalen om te zien wat zij gemaakt hebben. Wat groot lijkt in de ogen van mensen is klein in de ogen van een almachtige en groot God. God is niet onder de indruk van het werk van mensenhanden.
Maar Hij ziet wel waar het naartoe leidt. “Dit is het begin van wat zij gaan doen, en nu zal niets van wat zij zich voornemen te doen, voor hen onmogelijk zijn.” Dit is geen compliment. Geen bewondering. Het is juist het erkennen van het gevaar wat hierin ligt. De zondige eenheid van de mens is als het ware een broedplaats voor rebellie.
Belangrijk om te beseffen is dat Genesis 11 geen oordeel is over de mens die samenwerkt. Het is een oordeel over de opstand, rebellie van mensen die tegen Gods wil ingaan. En Genesis 11 staat niet op zichzelf. In de structuur van Genesis vormt het de afsluiting van het oude en meteen daarna begint de lijn van Abram, door wie God Zijn heilsplan zal ontvouwen.
Babel is niet het einde van Gods handelen met de mens, maar het moment waarop Hij opnieuw ingrijpt om Zijn eigen weg zichtbaar te maken. De mens wil omhoog, maar God daalt neer. En in Handelingen 2 daalt God opnieuw neer. Op Pinksteren wordt geen menselijke naam gevestigd, maar wordt de Naam van de gekruisigde en opgestane Christus verkondigd. En nu is de eenheid die ontstaat, niet een eenheid bewerkstelligd door mensen, maar door het werk van de Heilige Geest Die uitgaat van de verhoogde Christus. In Babel verspreidt God de mensen door verwarring van taal; in Handelingen verzamelt Hij mensen uit alle talen rondom het ene Evangelie. Babel is het oordeel over de menselijke poging om zichzelf groot te maken, Pinksteren is de openbaring van Gods werk om Zijn Zoon groot te maken. Niet omdat de mens omhoog klom, maar omdat de Zoon van God is neergedaald en verhoogd. Babel eindigt in verstrooiing; Pinksteren begint de eenheid van de gemeente en zal die glorieuze boodschap uiteindelijk de wereld ingaan “vruchtbaar zijn, de gemeente talrijk maken en de aarde vervullen.”