03. Gods belsuiten

3.1

Wij geloven en belijden dat God vanaf alle eeuwigheid in Zichzelf alles heeft besloten wat er gebeurt. Dit heeft Hij gedaan met de meest wijze en heilige raad van Zijn eigen vrije en onveranderlijke wil. Desondanks betekent dit niet dat God de auteur van zonde is of er enig aandeel in heeft, en evenmin dat de vrije wil van schepselen wordt geschonden. Evenmin wordt de vrijheid of toeval van tweede oorzaken weggenomen, maar eerder bevestigd. Hierin toont Zijn wijsheid zich in het ordenen van alle dingen, en Zijn kracht en trouw in het vervullen van Zijn besluit.

3.2

Wij geloven en belijden dat Gods besluit niet gebaseerd is op Zijn voorkennis dat onder bepaalde omstandigheden bepaalde dingen zullen gebeuren, maar onafhankelijk is van al dergelijke voorkennis.

3.3

Wij geloven en belijden dat door Gods besluit, om Zijn glorie te openbaren, sommige mensen en engelen voorbestemd of van tevoren bepaald zijn voor het eeuwige leven door Jezus Christus, tot lof van Zijn glorieuze genade. Anderen worden overgelaten om in hun zonde te handelen en zo rechtvaardig veroordeeld te worden, tot lof van Zijn glorieuze gerechtigheid.

Deze engelen en mensen die zo voorbestemd en van tevoren bepaald zijn, zijn bijzonder en onveranderlijk aangewezen, en hun aantal is zo zeker en vast dat het niet kan worden vergroot of verminderd.

3.4

Wij geloven en belijden dat degenen onder de mensheid die voorbestemd zijn tot het eeuwige leven, door God vóór de grondlegging van de wereld zijn uitverkoren tot eeuwige glorie, overeenkomstig Zijn eeuwige en onveranderlijke voornemen, en het geheime beraad van Zijn volmaakte wil. Dit heeft Hij gedaan uit louter vrije genade en liefde, zonder enige andere factor in het schepsel als voorwaarde of oorzaak die Hem daartoe beweegt.

3.5

Zoals God de uitverkorenen tot heerlijkheid heeft bestemd, zo heeft Hij ook alle middelen hiertoe voorbestemd, door het eeuwige en vrije voornemen van zijn wil. Daarom worden zijn uitverkorenen, die gevallen zijn in Adam, verlost door Christus. Door zijn Geest, die op Zijn tijd werkt, worden zij geroepen tot geloof in Christus; gerechtvaardigd; tot zijn kinderen aangenomen en geheiligd; en door de kracht van God bewaakt door het geloof tot de zaligheid. Alleen de uitverkorenen delen in deze zegeningen.

3.6

Wij geloven en belijden dat de leer van uitverkiezing met nederigheid en zorg moet worden behandeld. Hierbij dienen mensen zich te richten op de wil van God zoals geopenbaard in Zijn geschreven Woord en gehoorzaamheid daaraan te tonen. Op deze manier kunnen zij, vanwege de zekerheid van hun roeping, verzekerd zijn van hun eeuwige verkiezing. Zo zal deze leer aanleiding geven tot lof, eerbied en verwondering voor God, en tot nederigheid, ijver en overvloedige troost voor allen die oprecht het Evangelie gehoorzamen.

Heb je een vraag?