Een van de grootste theologische uitdagingen van de afgelopen eeuw is de opkomst van feministische theologie. Deze stroming stelt de vraag of de Schrift, met haar door mannen geschreven teksten en haar overwegend mannelijke taal voor God, nog gezaghebbend kan zijn in de zoektocht naar bevrijding en gelijkheid. Het antwoord dat feministische theologie geeft, is een radicale herinterpretatie van Gods Woord, waarbij de positie en ervaring van de vrouw tot primaire norm van de theologie worden gemaakt. Dit confronteert de christen en de kerk met de wezenlijke vraag: is onze theologie gegrond in de objectieve, door God gegeven openbaring van de Schrift, of in de subjectieve, menselijke ervaring?
De opkomst van feministische theologie
Feministische theologie ontstond niet in een vacuüm, maar in de context van de tweede feministische golf, die in de jaren ’60 en ’70 van de 20e eeuw opkwam in West-Europa en Noord-Amerika. Terwijl de eerste golf zich richtte op stemrecht, verbreedde de tweede golf de aandacht naar thema’s als seksualiteit, gezin, werk en de afbraak van wat men zag als patriarchale machtsstructuren.
De ideeën van de feministische theologie werden gevormd en verbreid door een aantal invloedrijke denkers.
Een van de meest radicale denkers was Mary Daly. Haar ontwikkeling toont de uitkomst van een denken dat het christendom beschouwt als een mannelijk bepaalde traditie. Daly stelde dat de kern van het geloof, met zijn mannelijke taal, onderdrukkend is. Haar uitspraak “Als God mannelijk is, dan is de man God” vatte haar kritiek samen. Uiteindelijk verwierp zij het christendom volledig en ontwikkelde een post-christelijke, vrouwgerichte spiritualiteit.
Rosemary Radford Ruether vertegenwoordigt een andere richting. Zij probeerde feminisme te verbinden met andere bevrijdingsbewegingen, zoals de zorg voor het milieu en sociale rechtvaardigheid. Volgens haar wordt het denken van de kerk vaak bepaald door vaste tegenstellingen, zoals man boven vrouw, mens boven natuur, geest boven lichaam. In haar werk probeerde zij die tegenstellingen los te laten en te zoeken naar een manier van denken waarin alles met elkaar verbonden is en God vooral zichtbaar is binnen de schepping zelf.
Elisabeth Schüssler Fiorenza had grote invloed op de manier waarop veel feministische theologen met Gods Woord omgaan. Zij introduceerde wat zij noemde een houding van wantrouwen bij het lezen en interpreteren van de Schrift.
Fiorenza beschouwt de Bijbel niet als een objectieve, goddelijke openbaring, maar als een tekst die gevormd is binnen en door een mannelijke cultuur. Daarom moet men de tekst met achterdocht benaderen, in de veronderstelling dat deze de stemmen en de rollen van vrouwen heeft gemarginaliseerd of volledig heeft uitgewist.
Haar methode bestaat uit twee stappen:
- Het onderzoeken van Bijbelteksten om vermeende mannelijke vooroordelen zichtbaar te maken. Daarbij zoekt men naar manieren waarop de schrijvers volgens haar de rol van vrouwen hebben beperkt of in een negatief licht gesteld.
- Het proberen te reconstrueren van de vergeten geschiedenis van vrouwen in het vroege christendom, door tussen de regels door te lezen en historische of sociologische modellen te gebruiken.
In haar invloedrijke werk In Memory of Her probeert Fiorenza de vroege kerk te beschrijven als een oorspronkelijk gelijkwaardige gemeenschap, een “discipelschap van gelijken”, dat later door patriarchale krachten werd verdrongen.
De evolutie van feministische invloed
De radicale theologie van figuren als Mary Daly vond zelden direct ingang in de kerken. De invloed ervan was subtieler en verspreidde zich in verschillende fasen, waarbij de academische ideeën werden ‘vertaald’ naar een meer acceptabele, kerkelijke vorm.
De eerste fase van deze ontwikkeling, die vanaf de jaren ’80 wijdverbreid werd, kan worden omschreven als het ‘bijbels egalitarisme’. Deze stroming verwierp de Schrift niet, maar probeerde haar te herlezen op een manier die paste bij het feministische ideaal van volledige gelijkheid in rol en functie. De nadruk kwam te liggen op de manier waarop Gods Woord wordt uitgelegd. Men stelde dat de traditionele, hiërarchische interpretatie het resultaat was van een door mannen bepaalde kerkgeschiedenis en niet van de betekenis van de tekst zelf.
De volgende fase, die vanaf de jaren ’90 dominant werd, kan worden getypeerd als de therapeutische of psychologische wending. De aandacht verschoof van kerkelijke rollen naar de persoonlijke identiteit van de vrouw. Het begrip patriarchaat werd niet langer primair maatschappelijk, maar psychologisch opgevat. Bijbelse noties als zelfverloochening, dienstbaarheid en onderdanigheid werden in dit kader beschouwd als vormen van psychologische zelfonderdrukking, opgelegd door een patriarchale religie.
Zonde werd herleid tot innerlijke verwonding en verlossing tot psychologisch herstel. De ‘bevrijding’ bestond niet langer uit het aanvaarden van Gods orde, maar uit het doorbreken van vermeende innerlijke beperkingen. Het vinden van de ‘eigen stem’ en het afwerpen van schuldgevoelens werd het nieuwe doel van geestelijk welzijn. Zo sloot deze fase aan bij de bredere seculiere cultuur van zelfzorg en zelfverwerkelijking. Het gezag bleef echter onveranderd bij de subjectieve ervaring. De vraag bij het lezen van Gods Woord werd niet langer: “Wat openbaart God hier?”, maar: “Wordt dit als beperkend of bevrijdend ervaren?”
De meest recente fase, die vandaag zichtbaar wordt in progressieve kerkelijke contexten, is de versmelting van feministische theologie met seculiere intersectionaliteit en genderideologie. Waar de therapeutische wending de focus verlegde van de gemeenschap naar het individu, verlegt de intersectionele wending de aandacht van de ene categorie ‘vrouw’ naar een veelheid van elkaar overlappende identiteiten die als onderdrukt worden beschouwd.
Intersectionaliteit is een begrip uit modern maatschappelijk denken dat stelt dat verschillende vormen van ongelijkheid, bijvoorbeeld tussen man en vrouw, rijk en arm, wit en niet-wit, elkaar versterken. In de theologie wordt dit toegepast door zonde niet langer te definiëren als opstand tegen God, maar als het in stand houden van ongelijkheidsstructuren. De stem van degene die het meest onderdrukt wordt, krijgt dan het grootste gezag. Daarmee verschuift gezag van Gods openbaring naar menselijke ervaring en wordt waarheid bepaald door positie in plaats van door openbaring. Christus wordt binnen dit denken niet in de eerste plaats gezien als de Verlosser die zonde wegneemt, maar als een voorbeeld van iemand die zelf onderdrukking heeft ervaren en solidair was met de uitgeslotenen.
De houding van wantrouwen, ontwikkeld door Elisabeth Schüssler Fiorenza, die aanvankelijk werd toegepast op bijbelgedeelten over het leiderschap van de man, richt zich nu op de scheppingsorde zelf. De Bijbelse waarheid dat God twee elkaar aanvullende geslachten heeft geschapen, man en vrouw, wordt binnen dit denken beschouwd als een beklemmend systeem dat moet worden afgebroken.
Dit gedachtegoed vormt de motor achter de opkomst van LHBTI+-bevestigende theologie. De redenering volgt direct uit de feministische manier van het lezen van de Schrift. Men stelt dat de auteurs van de Bijbel leefden binnen een heteronormatieve cultuur, en dat hun afwijzing van homoseksuele daden daarom cultureel bepaald was en vandaag niet meer bindend is. Zo vormt de moderne LHBTI+-theologie niet een nieuwe beweging, maar de logische uitkomst van een ontwikkeling waarin de ervaring van de mens geleidelijk de plaats van Gods openbaring heeft ingenomen.
De evolutie van feministische invloed laat zien dat elke poging om de Schrift aan te passen aan de maatstaven van de cultuur onvermijdelijk leidt tot het verlies van haar gezag. Wat begon met het herdefiniëren van woorden en rollen, eindigt met het herschrijven van de schepping zelf. Achter deze ontwikkeling ligt de voortdurende overtuiging dat de mens zelf bepaalt wat waarheid is en dat persoonlijke ervaring uiteindelijk zwaarder weegt dan goddelijke openbaring.
De gevolgen van feministische theologie
De gevolgen van feministische theologie reiken verder dan de discussie over de rol van de vrouw in een specifiek ambt. De uitgangspunten ervan leiden tot een systematische ontmanteling van de kern van het christelijk geloof.
Verlies van Bijbels gezag
De relatie van de feministische theologie tot de Schrift is die van een vicieuze cirkel. De ontmanteling van het Bijbelse gezag is zowel de oorsprong als het gevolg van haar methode.
Het begint als oorsprong met een verschuiving in de bron van gezag. In plaats van te beginnen bij de Schrift als de objectieve, door God gegeven openbaring die ons denken en onze ervaring oordeelt, begint feministische theologie bij de subjectieve ervaring van de vrouw als de hoogste autoriteit die de Schrift oordeelt. De verwerping van het gezag van de Schrift vormt daarmee het fundament waarop het hele systeem rust.
Dit uitgangspunt leidt tot de ontmanteling van het Bijbelse gezag als gevolg. Wanneer de Schrift voortdurend wordt gefilterd door de lens van de menselijke ervaring, worden alle teksten die met die ervaring botsen, geneutraliseerd. De duidelijke geboden over mannelijk hoofdschap, de scheppingsorde of seksuele ethiek worden geherinterpreteerd of simpelweg verworpen.
Een primaire strategie is die van culturele relativering, die met name wordt toegepast op teksten die de rol van de vrouw in de gemeente betreffen. De duidelijke geboden van de apostel Paulus in 1 Timotheüs 2:12 en 1 Korinthe 14:34 worden niet gezien als universeel geldende geboden voor de kerk in elke tijd en cultuur. In plaats daarvan worden ze geïnterpreteerd als tijdelijke, pastorale maatregelen voor een specifieke, lokale problematiek. Men stelt bijvoorbeeld dat de vrouwen in Efeze beïnvloed waren door de heidense Artemis-cultus, of dat de samenkomsten in Korinthe chaotisch waren. De apostolische geboden worden zo gereduceerd tot cultureel bepaalde oplossingen voor een lokaal probleem en daarmee niet langer normatief voor de kerk vandaag.
Deze interpretatie gaat echter voorbij aan de eigen argumentatie van de apostel. Paulus baseert zijn onderwijs in 1 Timotheüs 2 niet op een culturele situatie, maar op de scheppingsorde. Hij grondt zijn gebod in de door God ingestelde scheppingsorde, die boven elke culturele context uitgaat. Evenzo is zijn oproep tot orde in Korinthe geworteld in een universeel principe dat geldt “in alle gemeenten van de heiligen”.
Een tweede strategie is het herinterpreteren van de betekenis van woorden, vooral in de teksten over hoofdschap in Efeze 5 en 1 Korinthe 11. De betekenis van cruciale Griekse woorden wordt hierbij fundamenteel veranderd. Het woord kephalē (“hoofd”) wordt niet langer begrepen als ‘gezag over’ of ‘leider van’, maar geherinterpreteerd als ‘bron’ of ‘oorsprong’, naar het beeld van een rivier die ontspringt uit een bron. Op dezelfde wijze wordt het woord hupotassō, ”onderdanig zijn”, ontdaan van elke notie van gehoorzaamheid aan gezag en geherdefinieerd als ‘wederzijdse afhankelijkheid’ of ‘vrijwillige zelf-ordening’.
Ook deze interpretatie faalt echter wanneer zij getoetst wordt aan de directe context. In Efeze 5 wordt het hoofdschap van de man direct vergeleken met het hoofdschap van Christus over de gemeente. Christus is onmiskenbaar het gezaghebbende Hoofd van de kerk, niet slechts haar ‘bron’. De analogie die Paulus gebruikt, veronderstelt gezag in het begrip kephalē. Evenzo wordt in 1 Korinthe 11 de term geplaatst in een hiërarchische lijn van gezag. God is het Hoofd van Christus, Christus het hoofd van de man, de man het hoofd van de vrouw, wat een interpretatie als louter ‘bron’ onhoudbaar maakt.
Een ander Evangelie
De ontmanteling van het Bijbelse gezag leidt tot een herdefiniëring van de Heere Jezus Christus en Zijn Evangelie. Wanneer de diagnose van het menselijk probleem verschuift van zonde, opstand tegen een heilige God, naar onderdrukking, het slachtoffer zijn van patriarchale structuren, verandert de benodigde oplossing mee.
De Persoon van Christus ondergaat een fundamentele transformatie. De focus verschuift van wie Christus is in Zijn wezen, de eeuwige, vleesgeworden Zoon van God, naar wat Hij deed als een menselijk voorbeeld van bevrijding. Christus wordt niet langer primair aanbeden als de soevereine Heer en Verlosser, maar wordt geanalyseerd als een profeet die streed tegen de onderdrukkende systemen van Zijn tijd. Hij wordt een paradigma van solidair, inclusief en gericht op het doorbreken van hiërarchie. Zijn unieke Godheid wordt in de praktijk vervangen door Zijn voorbeeldige menselijkheid.
Deze herziene leer van Christus leidt tot een radicale herinterpretatie van het werk van Christus. De historische, christelijke leer waarin Christus als plaatsvervanger de rechtvaardige toorn van God over de zonde draagt, wordt verworpen als een gewelddadig en ‘kindermisbruikend’ concept. Het kruis is in de feministische theologie geen altaar waarop de schuld wordt verzoend, maar een symbool van solidariteit met de onderdrukten. Christus stierf niet voor ons om ons met God te verzoenen, maar Hij stierf met ons als het ultieme slachtoffer van een onderdrukkend systeem. De vijand die aan het kruis wordt verslagen is niet de zonde en de toorn van God, maar het patriarchaat en de sociale onrechtvaardigheid.
De consequentie van een andere Christus en een ander kruis is een ander evangelie. De de leer van de verlossing verschuift van Godgericht naar mensgericht. Verlossing is geen objectieve, juridische daad van God meer, waarbij de zondaar wordt gerechtvaardigd door het geloof in Christus alleen. Het wordt een subjectief, aards proces van zelfbevrijding. Het is de bevrijding van externe, onderdrukkende structuren en de heling van interne, psychologische wonden. Het evangelie is geen verticale boodschap van verzoening met God, maar een horizontale boodschap van emancipatie in de wereld.
Deconstructie van de scheppingsorde
Deze verschuiving raakt het Bijbelse mensbeeld. Wanneer het Evangelie niet langer gaat over verzoening met God, maar over bevrijding uit maatschappelijke structuren, verliest de schepping haar vaste orde. Wat God heeft ingesteld als goed en wijs, wordt in dit denken gezien als de oorzaak van ongelijkheid. Zo richt de aanval zich niet alleen op misbruik van gezag, maar op het gezag zelf, op de orde die God in de schepping heeft gelegd.
De Schrift openbaart in Genesis 1 en 2 dat God de mensheid heeft geschapen als “mannelijk en vrouwelijk,” een binaire realiteit die Hij “zeer goed” noemde. Dit onderscheid is geen culturele constructie of een gevolg van de zondeval, maar een prachtige, door God gewilde realiteit die bedoeld is om Zijn beeld op een complementaire wijze te weerspiegelen.
Feministische theologie deconstrueert deze orde door het onderscheid in roeping en autoriteit tussen man en vrouw te interpreteren als een onderdrukkende structuur. De apostolische argumenten die geworteld zijn in de schepping, zoals Paulus’ verwijzing naar de scheppingsvolgorde in 1 Timotheüs 2:13, worden afgedaan als een theologische rechtvaardiging van een cultureel bepaalde hiërarchie.
Wanneer de door God vastgestelde orde tussen man en vrouw wordt afgewezen als cultureel bepaald, verdwijnt de basis om hun onderscheid als scheppingsgegeven te handhaven. Dezelfde manier van uitleg die het mannelijk hoofdschap relativeert, wordt vervolgens gebruikt om ook de Bijbelse leer over seksualiteit en geslacht af te breken.
Het gevolg is vervreemding van de Bijbelse identiteit. Mannen en vrouwen worden beroofd van de helderheid en de schoonheid van hun door God gegeven, complementaire roepingen. In plaats van te leven volgens de duidelijke openbaring van de Schepper, worden zij overgelaten aan een eindeloze, onzekere zoektocht naar een zelfgecreëerde identiteit, wat leidt tot verwarring en geestelijke instabiliteit.
Herdefiniëring van de Kerk
Wanneer het Bijbelse mensbeeld wordt verworpen, verandert ook het zicht op de kerk. De kerk wordt dan niet langer gezien als de gemeenschap van de heiligen, de “zuil en fundament van de waarheid”, die geroepen is tot aanbidding van God en verkondiging van het Evangelie. In plaats daarvan wordt het hergedefinieerd als een therapeutische gemeenschap of een activistisch collectief.
Haar primaire doel is wordt de bevrijding van de mens. De missie van de kerk wordt het creëren van een ‘veilige ruimte’ voor onderdrukte identiteiten en het functioneren als een motor voor sociaal-politieke verandering in de wereld. Aanbidding en leer worden instrumenten in dienst van dit therapeutische en activistische doel.
Dit heeft directe gevolgen voor de structuur van de kerk. De door God ingestelde ambten, zoals die van ouderling en diaken, worden niet langer gezien als een heilige, dienende orde die Christus heeft ingesteld om Zijn kudde te weiden. Ze worden bekeken door de lens van de macht en geïnterpreteerd als mannelijke machtsstructuren die de stem van vrouwen onderdrukken. In feministische theologie is de roeping niet om zich in gehoorzaamheid aan de Schrift te onderwerpen aan deze orde, maar om haar af te breken en te vervangen door een gelijkwaardige, democratische structuur.
Hoe herken je feministische theologie?
De invloed van feministische theologie is zelden te herkennen aan een openlijke verwerping van de Schrift. De invloed is veel subtieler en manifesteert zich in een geleidelijke verschuiving van taal en focus.
Een van de duidelijkste tekenen is een herdefiniëring van fundamentele Bijbelse begrippen. Het woord ‘liefde’ wordt losgekoppeld van waarheid en heiligheid en gereduceerd tot een sentiment van onvoorwaardelijke acceptatie en affirmatie. Elke vorm van Bijbelse correctie, het benoemen van zonde, of het vasthouden aan Bijbelse grenzen wordt in dit kader al snel als ‘liefdeloos’ bestempeld. De liefde van Christus die de waarheid spreekt, wordt vervangen door een menselijke tolerantie die de leugen zwijgend gedoogt.
Direct hieraan verbonden is het wapen van de beschuldiging van wetticisme. Elke oproep tot concrete gehoorzaamheid aan de geboden van de Schrift, met name de geboden die betrekking hebben op de scheppingsorde, seksualiteit of de rollen in de gemeente, wordt afgedaan als ‘wettisch’ of als een uiting van een ‘religieuze geest’. Er wordt een valse tegenstelling gecreëerd tussen ‘relatie’ en ‘religie’, waarbij een leven van gehoorzaamheid aan Gods geopenbaarde wil wordt geframed als een liefdeloze, farizeïsche prestatie. Dit ondermijnt de Bijbelse waarheid dat ware liefde voor Christus zich uit in het onderhouden van Zijn geboden.
Een ander subtiel teken is de verheerlijking van het ‘profetische’ getuigenis tegen de eigen traditie. Verhalen van mensen die ‘breken’ met hun ‘onderdrukkende’ kerkelijke achtergrond worden vaak gepresenteerd als heldhaftige daden van bevrijding. De focus ligt op het afbreken van het verleden en het ‘vinden van de eigen stem’, in plaats van op het nederig onderwerpen van de eigen stem aan de stem van God in de Schrift. De Bijbelse oproep tot trouw en het eren van de voorgaande generaties wordt vervangen door een narratief van persoonlijke emancipatie.
Wanneer deze tekenen, de herdefiniëring van liefde, de beschuldiging van wetticisme, en de verheerlijking van de breuk met traditie, samenkomen, is er sprake van een fundamentele afwijking van het historische, christelijke geloof, zelfs als de naam van Christus nog wordt genoemd.
Conclusie
De uiteindelijke keuze is geen keuze tussen twee perspectieven op het christelijk geloof, maar tussen twee onverenigbare fundamenten. Het ene fundament is de subjectieve, wankele ervaring van de mens. Het andere is de objectieve, onwankelbare zelfopenbaring van God in Zijn Woord.
Ware bevrijding voor man en vrouw wordt niet gevonden in de daad van het oordelen over de Schrift, maar in de genade van het geoordeeld, gebroken en hernieuwd worden door de Schrift. Het gezag van Gods Woord is geen gevangenis waaruit men bevrijd moet worden, maar het enige fundament waarop ware, eeuwige vrijheid gebouwd kan worden.