Piëtisme, een schijn die de ware godsvrucht vervangt

⏱️ 7 min. leestijd

Inhoudsopgave

Deel artikel

⏱️ 7 min. leestijd

Bent u zo dwaas? U die met de Geest begonnen bent, gaat u nu eindigen met het vlees?

– Galaten 3:3

De christelijk wandel kent een subtiele, maar hardnekkige verleiding: de verschuiving van de blik van de objectieve waarheid van Christus naar de subjectieve ervaring van de gelovige. Deze neiging, theologisch en historisch bekend als het piëtisme, presenteert zich als een diepere, meer authentieke vorm van vroomheid. Het legt de nadruk op het innerlijke gevoel, de persoonlijke heiliging en de oprechtheid van het hart. De fundamentele vraag is: waarop is onze godsvrucht gebaseerd? Op de onwankelbare realiteit van Christus’ volbrachte werk voor ons, of op de wankele realiteit van ons innerlijke leven?

Wat is Piëtisme?

Het piëtisme is een invloedrijke theologische stroming die in de 17e eeuw opkwam binnen het protestantisme. Het is geen afzonderlijke denominatie, maar een tendens die de nadruk legt op de persoonlijke, subjectieve ervaring van het geloof en de praktische vroomheid van de individuele gelovige.

Deze stroming vond haar oorsprong in het 17e-eeuwse Duitse lutheranisme, als een reactie op wat velen ervoeren als een verstarring van het geloof tot een ‘dode orthodoxie’, waarin de juiste leer niet altijd leidde tot een geheiligd leven. Aangevoerd door figuren als Philipp Jakob Spener en August Hermann Francke, zocht het piëtisme naar een herleving van een levend en hartelijk geloof, wat leidde tot een hernieuwde nadruk op persoonlijke bekering, Bijbelstudie in kleine groepen en een impuls voor zending en sociale zorg.

Ondanks deze onmiskenbare positieve vruchten, bracht de onderliggende theologische focus van het piëtisme een aantal problematische verschuivingen met zich mee. De kern van de piëtistische theologie is de subtiele, maar consequente verschuiving van een Christusgericht naar een mensgericht uitgangspunt. Het zwaartepunt van het geloofsleven verplaatst zich van het objectieve, Christus en Zijn volbrachte werk, de beloften van God in het Woord, naar het subjectieve: de innerlijke ervaring, de waarneembare vroomheid en de zekerheid van het gevoel van de gelovige. Geloofszekerheid wordt hierdoor minder een rusten in de objectieve beloften van het Evangelie en meer een resultaat van introspectieve zelfanalyse.

Deze nadruk op een zuivere, innerlijke vroomheid leidde vaak tot het vormen van kleine kringen van ‘ware gelovigen’ binnen de grotere, institutionele kerk. Dit kon de objectieve genademiddelen van de zichtbare kerk, zoals de sacramenten, devalueren ten gunste van de subjectieve ervaringen in de kleine groep. Bovendien kon het legitieme verlangen naar heiliging onbedoeld omslaan in een nieuw wetticisme, waarbij uiterlijke tekenen van vroomheid de maatstaf werden voor de oprechtheid van iemands geloof en zo de rechtvaardiging door het geloof alleen overschaduwden.

Het herkennen van piëtistische trekken

Het herkennen van een piëtistische inslag, zowel bij een individuele gelovige als in een gemeente, vraagt om geestelijk onderscheidingsvermogen, omdat het zich vaak hult in de taal van vroomheid en oprechtheid. De toetssteen is niet wat men zegt over Christus, maar waar de uiteindelijke nadruk en de bron van zekerheid in het leven en de leer worden gelegd.

De duidelijkste indicator is het onderwijs dat men ontvangt en koestert, met de prediking als voornaamste voorbeeld in de gemeente. Luister aandachtig naar de toepassing. Wordt de gelovige of de gemeente, na de uitleg van de tekst, primair naar Christus en Zijn volbrachte werk gewezen als de bron van rust en zekerheid? Of wordt men naar binnen gestuurd, met een opdracht tot dieper zelfonderzoek, een oproep tot een meer oprechte ‘overgave’, of een analyse van de tekortkomingen van het hart? Een piëtistische inslag in leer en prediking laat de hoorder vaak achter met de blik op zichzelf en de onmogelijke taak om het eigen hart te doorgronden, in plaats van met de blik op Christus.

Dit betekent niet dat de Schrift ons vrijpleit van zelfonderzoek. Het fundamentele verschil met de piëtistische introspectie ligt echter in het doel van dit onderzoek.

  • Bijbels zelfonderzoek is Christusgericht. Het is bedoeld om de zonde in ons leven te ontmaskeren, zodat we ons in berouw en afhankelijkheid opnieuw op Christus en Zijn genade werpen. Het is een middel tot heiliging dat ons naar de Verlosser drijft.
  • De piëtistische introspectie is mensgericht. Het is een zoektocht naar het bewijs van de genade in onszelf, om in de kwaliteit van ons eigen hart of onze eigen vroomheid de zekerheid van ons geloof te vinden.

Wanneer het onderwijs in een gemeente, met de prediking als voornaamste voorbeeld, systematisch deze laatste, mensgerichte vorm van introspectie voedt in plaats van het Bijbelse, Christusgerichte zelfonderzoek, heeft dit onvermijdelijke gevolgen voor de hele geestelijke cultuur.

Deze focus creëert een sfeer waarin gesprekken minder gaan over de objectieve heerlijkheid van Christus en meer over de subjectieve staat van het eigen geestelijk leven. De sfeer is dan niet primair een van vreugdevolle zekerheid, maar een van serieuze, zware en vaak vermoeiende geestelijke arbeid.

De apostel Paulus waarschuwt Timotheüs voor mensen in de laatste dagen die een specifieke, bedrieglijke vorm van vroomheid zullen vertonen:

Zij hebben een schijn van godsvrucht, maar hebben de kracht ervan verloochend. Keer u ook van hen af. – 2 Timotheüs 3:5

Dit vers biedt een theologische lens om de fundamentele zwakte van het piëtisme te analyseren. De “kracht”van ware godsvrucht is geen mystieke energie of een resultaat van menselijke discipline. Het is de kracht van het Evangelie zelf, de kracht van de gekruisigde en opgestane Christus, toegepast door de Heilige Geest. Een vroomheid die van deze Bron wordt losgekoppeld, behoudt misschien de uiterlijke “schijn”, maar is innerlijk krachteloos.

De Bijbelse definitie van ware godsvrucht

Tegenover de mensgerichte vroomheid van het piëtisme, stelt de Schrift een Godgericht beeld van ware godsvrucht. Het Griekse woord dat de apostel Paulus vaak gebruikt, eusebeia, duidt op een diep en eerbiedig ontzag voor God dat zich uit in een levenswandel die Hem eert. Het is geen mystieke ervaring, maar een concrete, dagelijkse praktijk.

Paulus instrueert Timotheüs:

Maar verwerp de onheilige en onzinnige verzinsels en oefen uzelf in de godsvrucht. – 1 Timotheüs 4:7

Godsvrucht is dus een discipline, iets waarin we ons moeten trainen. Het belang ervan wordt onderstreept door de vergelijking die volgt:

Want de oefening van het lichaam is van weinig nut, maar de godsvrucht is nuttig voor alle dingen, omdat zij de belofte van het tegenwoordige en van het toekomende leven heeft. – 1 Timotheüs 4:8

Ware godsvrucht is de meest waardevolle en winstgevende bezigheid in het leven, met zegen voor nu en in de eeuwigheid.

De bron en de inhoud van deze godsvrucht worden het duidelijkst uiteengezet in de brief aan Titus. Paulus stelt niet dat wij onszelf godsvruchtig maken, maar dat de genade van God ons hierin onderwijst:

(11) Want de zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen, (12) en leert ons de goddeloosheid en de wereldse begeerten te verloochenen en in deze tegenwoordige wereld bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig te leven, – Titus 2:11-12

Paulus begint met de bron van alle godsvrucht: “de zaligmakende genade van God is verschenen“. Genade is in de Schrift meer dan alleen onverdiende vergeving. Het is de actieve, reddende en transformerende kracht van God die in de Persoon van Jezus Christus de wereld is binnengekomen. Deze genade is een Leermeester. Het is een goddelijke kracht die de gelovige actief onderwijst en vormt. Ware godsvrucht is het resultaat van het onderwijs dat de gelovige van de genade zelf ontvangt.

Het eerste wat deze genade onderwijst, is een fundamentele heroriëntatie van het hart. Het leert ons de “goddeloosheid en de wereldse begeerten te verloochenen.” Dit is de daad van berouw en bekering, de bewuste breuk met het oude leven dat geworteld is in autonomie en opstand.

Vanuit deze breuk leidt de genade de discipel tot een nieuwe, concrete en allesomvattende levenswandel. Paulus vat deze wandel samen in drie positieve richtingen die het hele leven van de mens bestrijken:

Ten eerste leert de genade ons bezonnen (sōphronōs) te leven. Het duidt op een helder, nuchter en goed geoordeeld verstand, dat niet langer wordt meegesleept door de chaotische begeerten van het vlees, de leugens van de wereld of de wisselvalligheid van de eigen emoties. Het is een door de Geest gewerkte zelfbeheersing die de christen in staat stelt om zijn gedachten, woorden en daden te besturen in overeenstemming met de wil van God. Deze innerlijke, beheerste gesteldheid is het fundament van waaruit de andere deugden kunnen opbloeien.

Deze innerlijke orde vindt haar uiterlijke uitdrukking in een rechtvaardig (dikaiōs) leven. Dit is de horizontale dimensie van de godsvrucht. Het omvat meer dan alleen het naleven van regels. Het is de actieve, door liefde gedreven uitoefening van wat juist en goed is in de ogen van God. Het uit zich in eerlijkheid en integriteit in het zakenleven, trouw en betrouwbaarheid in relaties, het spreken van de waarheid in liefde en een actieve zorg voor de zwakken en de kwetsbaren in de samenleving. Het is de praktische toepassing van het tweede grote gebod.

Ten slotte worden zowel het bezonnen innerlijk als het rechtvaardige uiterlijk gedragen en gemotiveerd door een godvruchtige (eusebōs) levenshouding. Dit is de verticale dimensie: de relatie tot God. Een godvruchtig leven is een leven dat bewust wordt geleefd coram Deo, voor het aangezicht van God. Het is een wandel die gekenmerkt wordt door eerbied, aanbidding, vertrouwen en een vreugdevolle gehoorzaamheid. Deze godvruchtigheid is de bron en het doel van de andere twee deugden. Zonder een op God gerichte hart, verwordt zelfbeheersing tot kille zelfdiscipline en rechtvaardigheid tot liefdeloos moralisme. Ware godsvrucht verenigt deze drie aspecten tot één door genade aangedreven leven tot eer van God.

De objectieve zekerheid van het Evangelie

De bron van zekerheid voor de christen ligt in de onveranderlijke, historische feiten van het volbrachte werk van Christus. De apostel Paulus grondt onze vrede niet in een gevoel, maar in een objectieve, juridische realiteit:

Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus. – Romeinen 5:1

Onze vrede met God is de directe en onmiddellijke consequentie van onze rechtvaardiging, een daad van God die volledig buiten ons plaatsvond.

Deze objectieve realiteit is iets wat God door Zijn Woord voortdurend wil bevestigen in het hart van de gelovige. Paulus bouwt hierop voort in Romeinen 8:1 

Dus is er nu geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest. – Romeinen 8:1

Evenzo schrijft de apostel Johannes zijn hele eerste brief met het expliciete doel om zekerheid te geven: 

Deze dingen heb ik geschreven aan u die gelooft in de Naam van de Zoon van God, opdat u weet dat u het eeuwige leven hebt en opdat u gelooft in de Naam van de Zoon van God. – 1 Johannes 5:13

Gods Woord is er op gericht om de blik van de gelovige weg te trekken van zijn eigen onzekere hart en te richten op de zekere, voltooide redding in Zijn Zoon.

De Schrift waarschuwt voortdurend tegen elke poging om de zekerheid te zoeken in eigen werken, los van dit geloof. De brief aan de Galaten is één lange aanklacht tegen hen die, na in de Geest begonnen te zijn, proberen te eindigen in het vlees. Elke keer dat een belijdende christen zijn zekerheid probeert te vinden in zijn eigen geestelijke prestaties, plaatst hij zichzelf opnieuw onder de wet en ontdoet hij het kruis van Christus van zijn kracht.

Een verlangen naar een levend geloof is zeer te prijzen. Dit wordt echter niet bereikt door een voortdurende, onzekere introspectie. Een levend geloof wordt gevoed en versterkt door de blik consequent te richten op de objectieve, onveranderlijke waarheid van Christus en Zijn volbrachte werk. De kracht van het geloofsleven ligt in de onwankelbare betrouwbaarheid van het Object van ons geloof, niet in de intensiteit van onze subjectieve ervaring.

Conclusie

De uiteindelijke correctie op elke vorm van mensgerichte vroomheid is een hernieuwde blik op de toereikendheid van de Heere Jezus Christus. De Schrift getuigt dat Hij “volkomen kan zalig maken wie door Hem tot God gaan, omdat Hij altijd leeft om voor hen te pleiten”. Zijn offer is volmaakt, Zijn priesterschap is eeuwig, en Zijn werk is volbracht.

De zekerheid van de gelovige ligt niet in de oprechtheid van zijn eigen hart, maar in de onveranderlijke trouw van deze Hogepriester. De vrede die het Evangelie schenkt, is de rust die voortkomt uit het vertrouwen op Zijn voltooide verzoening. Alle ware godsvrucht is de vrucht van deze waarheid. Het is een leven van dankbare gehoorzaamheid, geboren uit de zekerheid van een redding die volledig buiten ons, in Hem, is vastgelegd en voltooid, tot eer van Zijn heerlijke genade.

Deel artikel

Meer in Filosofie en Denkwijzen