Een Bijbelse toets voor geestelijke roeping
En wat u van mij gehoord hebt onder vele getuigen, vertrouw dat toe aan trouwe mensen die bekwaam zijn om ook anderen te onderwijzen.
2 Timotheüs 2:2
Het woord ‘roeping’ wordt vaak gebruikt zonder duidelijkheid of toetsing. Daarom is het nodig om te vragen: wat leert het Woord van God werkelijk over geestelijke roeping? Hoe weet iemand of zijn overtuiging van God komt? En wanneer spreekt iemand vooral vanuit zichzelf?
Wat is geestelijke roeping?
Onder veel belijdende christenen is er een sterke neiging om roeping direct te koppelen aan een ambt, een bediening of een specifieke taak. Zodra iemand het woord ‘roeping’ gebruikt, denkt men al snel aan prediking, leiderschap of zendingswerk. Maar die benadering is te smal en uiteindelijk ook te oppervlakkig. Roeping is niet allereerst een rol of functie, maar een werk van genade.
De roeping van God begint altijd bij Christus. Voordat iemand geroepen wordt tot een taak, wordt hij geroepen tot gemeenschap met de Zoon van God. De apostel Paulus schrijft:
God is getrouw, door Wie u geroepen bent tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heere.
1 Korinthe 1:9
Dat is het fundament. Geen enkele geestelijke roeping kan bestaan zonder deze eerste roep: tot bekering, tot geloof, tot verbondenheid met Christus. Wie Hem niet kent, kan Hem ook niet dienen. Wie niet met Hem leeft, kan ook niet namens Hem spreken. Elke roeping tot bediening is dus ondergeschikt aan deze eerste, fundamentele roeping tot het nieuwe leven.
Wie geroepen wordt tot gemeenschap met Christus, ontvangt ook de Heilige Geest. En het is de Geest van God Die genadegaven uitdeelt “zoals Hij wil”, schrijft Paulus in 1 Korinthe 12:11. Geen discipel ontvangt de Geest om voor zichzelf te leven. Allen die Christus toebehoren, worden door dezelfde Geest levend gemaakt, geheiligd en toegerust tot dienst in het lichaam van Christus. Paulus schrijft eveneens in 1 Korinthe 12:7:
Aan ieder echter wordt de openbaring van de Geest gegeven tot wat nuttig is voor de ander.
1 Korinthe 12:7
Roeping moet dus in de juiste context worden gezien. In de Schrift is roeping niet beperkt tot een ambt of bediening, maar strekt zich uit tot het hele leven van gehoorzaamheid aan God. Gods geboden zijn concrete uitingen van Zijn wil voor ons leven.
In die zin zijn ook Gods opdrachten roepingen. Zo roept God, in Efeze 5, mannen om hun vrouwen lief te hebben “zoals ook Christus de gemeente heeft liefgehad”. Hij roept vrouwen om zich in liefde te onderschikken aan hun mannen “zoals de gemeente zich onderwerpt aan Christus”. Vaders worden in Efeze 6 geroepen om hun kinderen op te voeden “in de onderwijzing en terechtwijzing van de Heere” en kinderen om hun ouders te gehoorzamen. Werknemers worden geroepen om hun werk te doen “als voor de Heere” en werkgevers om rechtvaardig en eerlijk te zijn. Dit zijn concrete roepingen binnen het gewone leven, waar geloof zichtbaar wordt in gehoorzaamheid.
Zo worden discipelen in de onderlinge gemeenschap opgeroepen tot liefde en dienst. De Heere Jezus zei in Johannes 13:34:
Een nieuw gebod geef Ik u, namelijk dat u elkaar liefhebt; zoals Ik u liefgehad heb, moet u ook elkaar liefhebben.
Johannes 13:34
In Galaten 5 roept Paulus de gelovigen op om door de liefde elkaar te dienen. In Romeinen 12 en 1 Korinthe 12 schrijft hij over het lichaam van Christus, waarin ieder lid geroepen is om de ander te dienen met de gave die God gegeven heeft. In Galaten 6:2 leren we:
Dit is het hart van ware roeping: dat we leven zoals Christus en dat we de ander hoger achten dan onszelf. Daarin ligt het echte geestelijke werk.
Wanneer we roeping in deze brede, maar fundamentele Bijbelse context leren verstaan, wordt het ook mogelijk om zuiverder te spreken over specifieke vormen van roeping, zoals tot het ambt of een andere bediening. Want dan begrijpen we: roeping begint niet bij een functie, maar bij het kennen van Christus, toewijding en gehoorzaamheid.
Roeping tot bediening
Om zuiver te kunnen spreken over roeping tot bediening, is het nodig eerst helder te krijgen wat bediening in bijbelse zin inhoudt. Ook hier geldt: het woord ‘bediening’ roept vaak beelden op die niet stroken met de Schrift. Bediening wordt vaak opgevat als een taak met gezag, een vorm van leiderschap, of een platform waarop iemand een geestelijke rol vervult. Maar in de Schrift is bediening allereerst een daad van dienstbaarheid. Het Griekse woord diakonia, dat in het Nieuwe Testament vaak vertaald wordt met ‘bediening’, betekent letterlijk: dienst, hulp, inzet ten bate van de ander.
We zien in de Schrift meerdere voorbeelden van mensen die op duidelijke wijze door God geroepen werden tot een bediening. In Exodus 3 werd Mozes geroepen bij de brandende braamstruik, terwijl hij de kudde van zijn schoonvader weidde in Midian. Jesaja werd geroepen in het jaar dat koning Uzzia stierf. Hij zag de HEERE gezeten op een hoge en verheven troon en hoorde de roepstem: “Wie zal Ik zenden? Wie zal er voor Ons gaan?” Ook Samuel werd geroepen, terwijl hij nog een jonge jongen was, dienend in het huis van de HEERE onder toezicht van Eli.
In het Nieuwe Testament zien we datzelfde patroon voortgezet. De apostelen werden geroepen door Jezus zelf: “Volg Mij.” De apostel Paulus werd geroepen op de weg naar Damascus. In Handelingen 13 worden Barnabas en Paulus afgezonderd door de Heilige Geest voor het werk waartoe Hij hen geroepen had.
Deze roepingen hebben niet allemaal dezelfde vorm, maar ze hebben wel dezelfde oorsprong en dezelfde geestelijke kenmerken. In elk geval is het God Die roept, niet de mens die zichzelf aanmeldt.
Roeping tot bediening is geen gevolg van persoonlijke ambitie, aanleg of verlangen, maar begint bij het soevereine spreken van God. In de meeste gevallen komt de roeping onverwacht en zelfs tegen de verwachting van de geroepene in. Mozes wijst op zijn gebrekkige spraak, Jeremia op zijn jeugd, Paulus had de gemeente juist vervolgd. En Samuel wist aanvankelijk niet eens dat het de HEERE was Die tot hem sprak. Hij moest het leren onderscheiden, met hulp van Eli. Roeping is dus niet alleen Gods initiatief, maar ook een proces waarin de geroepene gevormd wordt tot luisterend en gehoorzaam dienstknecht. God kiest niet op basis van menselijke maatstaven, maar op basis van Zijn genade en voornemen.
We zien dus dat een roeping tot bediening in de Schrift een werk van God is, geworteld in Zijn genade en geleid door Zijn Geest. Het is geen idee dat in de mens opkomt.
Het toetsen van geestelijke roeping
Wanneer we de Schrift lezen, zien we dat ware roeping zich laat herkennen aan drie geestelijke toetsstenen: innerlijke overtuiging, externe bevestiging en geestelijke vrucht. Waar deze drie in harmonie samenkomen, is het werk van God te herkennen. Waar één ontbreekt, is voorzichtigheid geboden.
Innerlijke overtuiging
Innerlijke overtuiging is een wezenlijk, maar tegelijk teer onderdeel van roeping. In de Schrift zien we dat wie geroepen wordt met kracht, ernst en persoonlijke gerichtheid wordt geroepen.
Jeremia verwoordt dat als een innerlijke worsteling:
Zei ik: Ik zal niet aan Hem denken, ik zal niet meer spreken in Zijn Naam, dan werd het in mijn hart als brandend vuur, opgesloten in mijn beenderen. Wel deed ik moeite om het in te houden, maar ik kon het niet.
Jeremia 20:9
Ook de apostel Paulus spreekt in zulke termen:
Als ik het Evangelie verkondig, is er voor mij namelijk geen reden tot roem. De noodzaak daarvan is mij immers opgelegd. En wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig!
1 Korinthe 9:16
Zijn woorden ademen plicht, opgelegd door de HEERE Zelf. Innerlijke overtuiging is geen geestelijk enthousiasme, maar het weten dat je God ongehoorzaam bent wanneer je zwijgt.
Een treffend voorbeeld is ook Ezra:
Ezra had namelijk zijn hart erop gericht om de wet van de HEERE te onderzoeken, om die te doen en om in Israël de verordeningen en bepalingen te onderwijzen.
Ezra 7:10
Dit is innerlijke overtuiging in de zuiverste vorm. Ezra had geen drang naar positie, maar toewijding aan het Woord, tot eer van God en tot onderrichting van Zijn volk. Hij stelde zijn hart erop vanuit eerbied. En zijn bediening werd door God bevestigd, want “de goede hand van zijn God was op hem”. Hier zie je dat ware innerlijke overtuiging zich uit in volhardende studie, een heilig leven en een zuiver doel. Dat is de vrucht van geestelijke roeping van binnenuit.
Tegelijkertijd waarschuwt de Schrift, in Jeremia 17:9, dat het hart van de mens arglistig is. Gevoelens, hoe oprecht ze ook lijken, kunnen voortkomen uit persoonlijke verlangens, onbewuste trots of de wens om iets ‘voor God te betekenen’.
Wie bijvoorbeeld vóór zijn bekering al een sterke aanleg had om te spreken of leiding te geven, kan geneigd zijn die aanleg over te nemen in de gemeente en te bestempelen als roeping. Maar natuurlijke gaven zijn niet automatisch geestelijke gaven. Innerlijke overtuiging die van God komt, is getekend door zelfverloochening, eerbied en afhankelijkheid.
Daarom schrijft Paulus ook aan Timotheüs: “als iemand verlangen heeft naar het ambt van opziener, begeert hij een voortreffelijk werk”. Dat laat zien dat innerlijke overtuiging zich ook kan uiten als een zuiver verlangen om God te dienen in een geestelijke bediening. Het verlangen op zich wordt niet afgewezen, mits het voortkomt uit een leven dat gevormd is door de genade van Christus.
Belangrijk is dat zo’n verlangen nooit verward worden met zelfverklaring, of worden omgezet in een bediening zonder bevestiging. Evenmin mag een bediening iemand worden opgelegd zonder dat de innerlijke overtuiging aanwezig is. Roeping kan niet worden afgedwongen, noch ontweken.
Externe bevestiging
Uiterlijke bevestiging is een wezenlijk onderdeel van geestelijke roeping. De roeping van God is wel persoonlijk, maar nooit puur individueel. In onze tijd wordt dat principe echter vaak als hinderlijk of verdacht ervaren. Men zegt dan dingen als: “Als God mij roept, hoef ik dat toch niet aan mensen te bewijzen?” of: “Ik weet wat God mij gezegd heeft, daar hoeft niemand iets van te vinden.” Zulke uitspraken zijn gevaarlijk en onBijbels.
Het Nieuwe Testament is hierin volstrekt helder. In Handelingen 13 wordt de roeping van Barnabas en Paulus niet door henzelf uitgeroepen, maar herkend tijdens gebed, vasten en bediening door de gemeente in Antiochië. De Heilige Geest sprak, maar de gemeente handelde. Wat zij waarnamen was geen persoonlijke ingeving, maar de duidelijke leiding van God. Het getuigenis van de Geest werd erkend.
Ook Paulus zelf, hoewel hij een unieke roeping van Christus had ontvangen op de weg naar Damascus, zocht later de bevestiging van de andere apostelen. Hij schrijft in Galaten 2:2:
En ik ging op grond van een openbaring, en ik legde hun het Evangelie voor dat ik verkondig onder de heidenen; en afzonderlijk aan hen die in aanzien waren, opdat ik niet misschien tevergeefs zou lopen of gelopen hebben.
Galaten 2:2
Zelfs een apostel, persoonlijk geroepen door de Heere, achtte het noodzakelijk zijn bediening te toetsen binnen het verband van de apostolische gemeenschap. Dat is de norm die God zelf in Zijn Woord overgeleverd heeft.
Toch willen velen vandaag uitzonderingen tot regel maken. Men verwijst dan naar Mozes of Paulus als voorbeelden van roeping zonder tussenkomst van mensen, maar vergeet dat juist deze uitzonderingen werden bevestigd door tekenen, vrucht en uiteindelijk ook door gemeenschap. Mozes werd bijgestaan door Aaron en erkend door het volk. Paulus werd opgenomen in de kring van de apostelen. In plaats van uitzonderingen te verheffen tot algemene richtlijn, moeten we ons buigen onder de orde die God gegeven heeft: dat roeping in de gemeente herkend, getoetst en bevestigd wordt.
Daarom schrijft Paulus ook aan Timotheüs:
Leg niemand haastig de handen op en heb geen deel aan zonden van anderen. Bewaar uzelf rein.
1 Timotheüs 5:22
Bevestiging vraagt tijd, onderscheiding en volwassen geestelijk inzicht. Het is niet de kroon op iemands ambitie, maar de erkenning van Gods werk in een leven dat zich bewezen heeft in trouw, karakter, leer en liefde.
Het getuigt van nederigheid en geestelijke wijsheid om je roeping te laten toetsen. Spreuken 11:14 leert:
Als er geen wijze raad is, komt een volk ten val, maar er komt verlossing door een veelheid van raadgevers.
Spreuken 11:14
Het is genade van God dat Hij ons niet loslaat in individuele indrukken, maar ons plaatst in een lichaam waarin we elkaar kunnen beproeven, aanmoedigen, begrenzen en bevestigen. Een bediening raakt immers niet alleen de geroepene, maar het lichaam en het getuigenis van Christus. Daarom is uiterlijke bevestiging een geestelijke roeping van de gemeente om met heilige ernst en ootmoed te erkennen wat van God is en te verwerpen wat niet is voortgekomen uit Zijn Geest.
Geestelijke vrucht
Een derde en onmisbare toetssteen van geestelijke roeping is vrucht. Niet in de zin van uiterlijke resultaten of zichtbare successen, maar in de bijbelse betekenis: dat het werk van God in het leven van de geroepene leidt tot zichtbare, blijvende, geestelijke uitwerking. De Heere Jezus zegt in Mattheüs 7:16 “Aan hun vruchten zult u hen herkennen”. Deze woorden klinken in de context van een waarschuwing tegen valse profeten. Niet hun woorden, indrukken of charisma zijn bepalend, maar het karakter en de uitwerking van hun leven.
Geen vrucht is bewijs van geen leven. Waar het leven van Christus door de Geest in iemand woont, zal dat zich tonen in liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.
Geestelijke roeping is dus nooit los verkrijgbaar van geestelijke vorming. Wie geroepen is, wordt eerst gekneed, geheiligd, geoefend. Denk aan Paulus: na zijn roeping trok hij zich terug, eerst naar Arabië, lezen we in Galaten 1:17. In die verborgen jaren groeide hij in de kennis van Christus, in nederigheid en wijsheid. Zelfs de apostelen konden zijn bediening later herkennen aan de genade die op zijn leven lag.
Ook bij Timotheüs zien we dit patroon. Hij was nog jong, maar zijn leven werd gekenmerkt door geestelijke ernst en een goede reputatie onder de gelovigen. In Handelingen 16 lezen we dat hij “een goed getuigenis kreeg van de broeders in Lystre en Ikonium”. Timotheüs werd niet opgemerkt omdat hij zich profileerde, maar omdat zijn wandel sprak. Pas daarna, juist vanwege dat getuigenis, nam Paulus hem mee op reis en werd hij ingeschakeld in het apostolische werk.
Daarom is het ook misleidend om geestelijke vrucht te verwarren met impact of effect. Niet alles wat groot oogt, is uit God. Niet elke populaire spreker is een geroepene.
In onze tijd worden bekwaamheid, zichtbaarheid en charisma vaak zwaarder gewogen dan geestelijke rijpheid. Iemand die vlot spreekt, initiatief toont of sterk overkomt, wordt al snel als geroepen gezien. Maar de Schrift maakt duidelijk dat karakter geen bijzaak is, het is een voorwaarde.
In 1 Timotheüs 3 gaat het bij de eisen voor opzieners en diakenen bijna uitsluitend over innerlijke gezindheid, levenswandel en geestelijke stabiliteit: onberispelijk, beheerst, bezonnen, eerbaar, gastvrij, niet verslaafd aan wijn, niet vechtlustig, niet uit op schandelijke winst, maar welwillend, niet strijdlustig en zonder geldzucht, getrouw in huwelijk en gezin. Slechts één vereiste gaat over bekwaamheid: “bekwaam om te onderwijzen.” Alle andere gaan over wie iemand is, niet wat hij kan. Ook in Titus 1 legt Paulus de nadruk op heiligheid, zelfbeheersing en trouw aan het Woord, en in 1 Petrus 5 roept hij herders op om geen heerschappij te voeren, maar “voorbeelden voor de kudde” te zijn. In Gods ogen is het karakter van de dienstknecht onlosmakelijk verbonden met de zuiverheid van de bediening.
Zelfs in Handelingen 6, waar de apostelen zeven mannen aanwijzen om de praktische taak van de tafelbediening op zich te nemen, zien we dit patroon. Ze kiezen niet zomaar bekwame organisatoren of vlotte coördinatoren, maar mannen “van wie een goed getuigenis gegeven werd, vol van de Heilige Geest en van wijsheid”. Zelfs voor het verdelen van voedsel, een praktische nood in de gemeente, golden geestelijke criteria. Waarom? Omdat bediening, hoe klein of groot, altijd het lichaam van Christus raakt en het getuigenis van het Evangelie draagt. Er is geen werk in de gemeente waarvoor heiligheid overgeslagen mag worden.
Ben ik geroepen?
Wie zichzelf wil toetsen, moet eerlijk durven kijken naar de geestelijke werkelijkheid van het eigen leven. Is er een duidelijke innerlijke overtuiging, getekend door heilige ernst en afhankelijkheid? Is er bevestiging vanuit geestelijke leiders en broeders die getuigen van Gods werk in het leven? Is er vrucht zichtbaar in karakter, dienstbaarheid, leer en liefde? En is er bereidheid om te wachten, te lijden en te dienen in het verborgene?
Het is een ernstige zaak wanneer iemand zichzelf tot een bediening verklaart. In Jeremia 23 sprak de HEERE met heilige verontwaardiging over profeten die zonder Zijn zending optraden: “Ik heb die profeten niet gezonden, toch zijn zij zelf gaan lopen. Ik heb niet tot hen gesproken, toch zijn zij zelf gaan profeteren”. Zulke woorden maken duidelijk dat geestelijk spreken zonder goddelijke opdracht geen licht vergrijp is. Roeping gaat nooit uit van wat iemand denkt te kunnen bijdragen, maar van wat God wil doen door een leven dat aan Hem toebehoort. In de Schrift roept God niet mensen die zichzelf bekwaam achten, maar mensen die Hij in Zijn wijsheid afzondert en toebereidt.
Geen enkel initiatief, hoe goed bedoeld ook, wordt roeping enkel omdat het oprecht voelt of geestelijk klinkt. En het is zeker niet de optelsom van “wat ik graag voor de Heere zou willen doen”, want de Heere heeft niets nodig. Hij zoekt geen vrijwilligers, maar dienstknechten die Hij roept, vormt en zendt.
Bovendien is niet elke beslissing een roeping. De keuze tussen baan A of B, stad A of B, of huis A of B is zelden een geestelijke roeping, maar veel vaker een kwestie van wijsheid, gebed, raad en verantwoordelijkheid nemen. Wie elke keuze als ‘roeping’ bestempelt, maakt van roeping een ongrijpbaar begrip, waarin toetsing onmogelijk wordt. Roeping moet in de juiste bijbelse context worden geplaatst, zoals we hierboven hebben gezien, want dan blijven we helder. Dan onderscheiden we roeping van verlangen, verantwoordelijkheid van opdracht en persoonlijke motivatie van goddelijke zending.
Deel artikel