In de serie Blik in de Schrift verdiepen we ons in teksten en thema’s uit de Schrift om beter te begrijpen wat God heeft geopenbaard. In deze editie werpen we een blik op Jeremia 29:11.
Ik immers, Ik ken de gedachten die Ik over u koester, spreekt de HEERE. Het zijn gedachten van vrede en niet van kwaad, namelijk om u toekomst en hoop te geven.
– Jeremia 29:11
De populaire lezing
Jeremia 29:11 is uitgegroeid tot een van de meest populaire en geciteerde Bijbelteksten. Het vers wordt vaak losgemaakt van zijn oorspronkelijke context en toegepast als een persoonlijke, onvoorwaardelijke belofte van God voor individueel geluk, succes en voorspoed.
De grondslag van deze interpretatie ligt in een combinatie van westers individualisme en een mensgericht godsbeeld. Het individualistische denken zorgt ervoor dat de lezer Gods Woord vooral bekijkt vanuit zichzelf. Het ‘u’ in meervoud, waarmee God Zijn volk in ballingschap aanspreekt, wordt gelezen als een enkelvoudig ‘u’, gericht op het persoonlijke leven en gemak van de lezer. Zo wordt de belofte versmald tot iets persoonlijks en losgemaakt van Gods grotere plan met Zijn volk door de geschiedenis heen.
Dit individualisme wordt versterkt door therapeutische theologie, waarin God primair wordt gezien als Iemand die er is om ons gelukkig te maken en ons leven te laten slagen. In zo’n visie draait het geloof uiteindelijk om het welzijn van de mens. Binnen dat kader wordt Jeremia 29:11 gelezen als een belofte van God voor een succesvolle loopbaan, een gelukkig huwelijk of materiële zegen.
Deze manier van lezen komt voort uit een persoonlijke manier van bijbeluitleg, waarin de vraag “Wat betekent deze tekst voor mij?” de plaats inneemt van de vraag “Wat openbaarde God aan de oorspronkelijke hoorders?”. De tekst wordt zo een spiegel voor persoonlijke verlangens. Hoe goed bedoeld ook, deze populaire uitleg gaat daarmee voorbij aan de historische en gezamenlijke situatie waarin deze woorden oorspronkelijk zijn gesproken.
De tekst en de context
De woorden van Jeremia 29:11 zijn onderdeel van een brief, geschreven door de profeet Jeremia in Jeruzalem aan de eerste groep ballingen die door Nebukadnezar naar Babel waren weggevoerd. Deze ballingen bevonden zich in een vreemd, heidens land, beroofd van hun tempel, hun land en hun koning.
De brief van Jeremia moet worden gelezen tegen de achtergrond van een diep geestelijk conflict. De ballingen werden geconfronteerd met valse profeten in hun midden (zoals Hananja in Jeremia 28), die een snelle en gemakkelijke terugkeer beloofden. Zij voorspelden dat de ballingschap slechts twee jaar zou duren en dat het juk van Babel snel verbroken zou worden. Hun boodschap was populair omdat ze een directe, aardse hoop gaf.
De boodschap van Jeremia, namens de HEERE, staat hier lijnrecht tegenover. Hij roept de ballingen niet op om hun ‘koffers’ gepakt te houden, maar om zich te vestigen voor de lange termijn:
(4) Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël, tegen alle ballingen die Ik uit Jeruzalem naar Babel in ballingschap heb gevoerd: (5) Bouw huizen en woon erin, leg tuinen aan en eet de vrucht ervan, (6) neem vrouwen en verwek zonen en dochters, neem vrouwen voor uw zonen en geef uw dochters aan mannen, zodat zij zonen en dochters baren. Word daar talrijk en verminder niet in aantal. (7) Zoek de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb gevoerd. Bid ervoor tot de HEERE, want in haar vrede zult u vrede hebben. – Jeremia 29:4-7
Dit was een radicale boodschap. De ballingschap was geen korte onderbreking, maar een langdurige, door God opgelegde discipline. De HEERE Zelf zegt: “waarheen Ik u in ballingschap heb gevoerd.” De ballingen moesten hun leven opbouwen te midden van Gods oordeel.
Pas na deze opdracht om zich te vestigen, openbaart Jeremia de tijdsduur van dit oordeel:
Want zo zegt de HEERE: Voorzeker, pas wanneer zeventig jaren in Babel voorbij zijn, zal Ik naar u omzien en over u Mijn goede woord gestand doen, door u terug te brengen naar deze plaats. – Jeremia 29:10
De belofte van vers 11 volgt direct op de aankondiging van deze zeventig jaar durende ballingschap. Het is een woord van troost, niet tegen de ballingschap, maar in de ballingschap.
Binnen de context van de aangekondigde zeventig jaar ballingschap openbaart God Zijn uiteindelijke plan en Zijn hart voor Zijn volk:
Ik immers, Ik ken de gedachten die Ik over u koester, spreekt de HEERE. Het zijn gedachten van vrede en niet van kwaad, namelijk om u toekomst en hoop te geven. – Jeremia 29:11
De “gedachten van vrede” (shalom) die God koestert, zijn hier geen belofte van onmiddellijk, persoonlijk comfort of een leven zonder moeilijkheden voor de individuele balling. De context bepaalt de betekenis: het is Gods langetermijnplan voor het collectieve herstel van Zijn verbondsvolk Israël. De shalom is het herstel van de verbondsrelatie en de terugkeer naar het beloofde land, een vrede die pas na de periode van oordeel zou aanbreken.
Evenzo is de “toekomst en hoop” (acharit v’tikvah) geen garantie voor de vervulling van individuele, aardse ambities. Het verwijst naar de toekomstverwachting van heel Israël: de belofte dat God Zijn verbond niet zou verbreken en dat er, ondanks het huidige oordeel, een toekomst zou zijn voor het volk als geheel. Het is de zekerheid dat de ballingschap niet het einde van het verhaal was. kostbaar en zeldzaam. Het is een gave van God, die je niet alleen bevestigt, maar die je vooral heiligt en scherpt.
Gods goede plan te midden van het lijden
De belofte van “gedachten van vrede” lijkt in directe tegenspraak met de aangekondigde realiteit van een leven lang oordeel. Het bijbelse getuigenis openbaart echter dat Gods goede plan Zijn tuchtiging niet uitsluit, maar juist omvat. Het doel van de zeventig jaar was niet simpelweg bestraffing, maar geestelijke loutering. De HEERE Zelf legt dit doel uit in de verzen die onmiddellijk op de belofte volgen:
(12) Dan zult u Mij aanroepen en heengaan, u zult tot Mij bidden en Ik zal naar u luisteren. (13) U zult Mij zoeken en vinden, wanneer u naar Mij zult vragen met heel uw hart. – Jeremia 29:12-13
Hier zien we de kern van Gods “gedachten van vrede”. Het “goede woord” was niet alleen de terugkeer naar het land, maar de geestelijke vernieuwing die daaraan vooraf moest gaan. De ballingschap was het bittere, maar noodzakelijke medicijn om het hart van het volk te genezen van de afgoderij en hen terug te brengen tot een oprecht zoeken van God “met heel hun hart.” De “toekomst en hoop” waren primair relationeel: het herstel van de verbondsgemeenschap met God.
Dat God lijden en beproeving gebruikt als middel tot heiliging en loutering is geen bijzonder kenmerk van Jeremia’s boodschap, maar een waarheid die door de hele Schrift heen zichtbaar is. Het Oude Testament laat herhaaldelijk zien hoe God Zijn volk, en vooral Zijn uitverkoren dienaren, door periodes van moeite en beproeving leidt om Zijn doel te bereiken. Denk aan Jozef, wiens leven werd getekend door verraad, slavernij en gevangenschap, maar die later kon zeggen dat God dit kwaad ten goede had bedoeld om velen in leven te houden. Denk aan David, wiens jaren van vervolging door Saul hem vormden en voorbereidden op zijn taak als koning. In al deze geschiedenissen zien we dat God regeert, ook te midden van zonde en lijden, om Zijn plan te volbrengen.
Deze zelfde waarheid wordt in het Nieuwe Testament met nog grotere helderheid onderwezen, nu in het licht van Christus’ volbrachte werk. De apostel Petrus, schrijvend aan gelovigen die lijden onder vervolging, plaatst hun beproevingen in dit goddelijke perspectief:
(6) Daarin verheugt u zich, ook al wordt u nu voor een korte tijd – als het nodig is – bedroefd door allerlei verzoekingen, (7) opdat de beproeving van uw geloof – die van groter waarde is dan die van goud, dat vergaat en door het vuur beproefd wordt – mag blijken te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, bij de openbaring van Jezus Christus. – 1 Petrus 1:6-7
Petrus ontkent de pijn van het lijden niet (“bedroefd door allerlei verzoekingen”), maar hij plaatst het binnen Gods soevereine doel (“als het nodig is”). Het lijden is een door God toegelaten en gebruikt instrument (“beproeving”) om de echtheid en de zuiverheid van het geloof te openbaren en te versterken, zoals goud wordt gelouterd in het vuur. Het uiteindelijke doel is niet ons comfort in dit leven, maar onze eeuwige heerlijkheid en de lof van Christus bij Zijn terugkeer..
Conclusie
De ware betekenis van Jeremia 29:11 is geen oppervlakkige belofte van persoonlijk comfort, maar een oproep tot geloof en volharding te midden van beproeving. Het leert ons om onze hoop niet te vestigen op de vervulling van onze eigen, aardse verlangens, maar op de onwankelbare trouw van God aan Zijn verbondsbeloften.
De ware troost van dit vers ligt niet in de garantie van een gemakkelijk leven, maar in de zekerheid dat God, zelfs in Zijn tuchtiging en te midden van ons lijden, werkt aan Zijn goede en heilige doelen voor Zijn volk. Het roept ons op om de blik af te wenden van onszelf en te richten op Hem, vertrouwend op Zijn wijsheid, ook wanneer Zijn wegen ondoorgrondelijk lijken. Uiteindelijk vindt de belofte van een “hoopvolle toekomst” haar diepste vervulling in de Persoon en het werk van Jezus Christus, in Wie God ons een eeuwige vrede en een onvergankelijke erfenis schenkt.