De christelijke wandel beweegt zich in de spanning tussen de onvoorwaardelijke roeping tot heiliging en de realiteit van de volhardende zonde. Deze spanning kan leiden tot twee gevaarlijke uitersten: een lichtzinnigheid die de zonde bagatelliseert, of een wettische angst die de gelovige verlamt in wanhoop. De Schrift biedt echter een pad dat beide dwalingen vermijdt. Het handhaaft de absolute ernst van de zonde, terwijl het tegelijkertijd de overvloedige en zekere voorziening van Gods genade in Christus openbaart.
Opdat u niet zondigt
De brief van 1 Johannes is geschreven in een context van opkomende dwaalleer, vermoedelijk een vroege vorm van gnosticisme, die de ernst van de zonde bagatelliseerde en leerde dat het leven in het vlees geen invloed had op de geestelijke staat van de mens. Tegen deze lichtzinnigheid plaatst Johannes de absolute heiligheid van God als het uitgangspunt. Direct na te hebben vastgesteld dat God licht is en in Hem geen duisternis is, trekt hij de conclusie dat een belijdenis van gemeenschap met God onverenigbaar is met een wandel in de duisternis.
Vanuit dit fundament opent hij hoofdstuk 2 met een directieve verklaring van het doel van zijn apostolische onderwijs:
Mijn kinderen, ik schrijf u deze dingen, opdat u niet zondigt. – 1 Johannes 2:1a
De aanhef “Mijn kinderen” is een uitdrukking van diepe liefde, maar de boodschap die volgt is geen vrijblijvend advies. Het Griekse voegwoord hina (“opdat”) duidt op een doel en een resultaat. Het doel van de apostolische leer is het bewerken van een leven van heiliging, een leven dat de zonde niet langer praktiseert.
Deze oproep tot heiliging staat niet op zichzelf, maar is de echo van een gebod dat door de hele Schrift klinkt en dat direct is verweven met het heilige karakter van God. In het hart van de oudtestamentische wetgeving klinkt de stem van de HEERE in Leviticus 19:2 “Heilig moet u zijn, want Ik, de HEERE, uw God, ben heilig.”
De apostel Petrus herhaalt dit voor de nieuwtestamentische gelovigen:
(15) Maar zoals Hij Die u geroepen heeft, heilig is, word zo ook zelf heilig in heel uw levenswandel, (16) want er staat geschreven: Wees heilig, want Ik ben heilig. – 1 Petrus 1:15-16
Het is cruciaal om te begrijpen dat deze oproep tot heiliging haar oorsprong vindt in het karakter van God en niet in een set van willekeurige regels. Dit is het fundamentele verschil met de vroomheid van de Farizeeër. Farizeïsche heiligheid is mensgericht. Het is een menselijke prestatie, bedoeld om een status voor God te verdienen en roem van mensen te ontvangen. De Bijbelse heiliging is Godgericht. Het is een liefdevolle en dankbare reactie op wie God is in Zijn volmaakte goedheid en heiligheid. We worden niet heilig om Gods liefde te verdienen. We streven naar heiliging omdat we door Zijn liefde in Christus al zijn aangenomen als Zijn kinderen en verlangen om op onze Vader te lijken.
De aansporing van Johannes “opdat u niet zondigt,” is de toepassing van deze fundamentele waarheid: als kinderen van het Licht, worden wij geroepen om in het licht te wandelen.
Deze absolute oproep kan de gelovige achterlaten met een gevoel van onmacht en vrees. Wat gebeurt er als wij, in onze zwakheid, toch zondigen? Hier toont de apostel Johannes, onder leiding van de Heilige Geest, zijn diepe, pastorale wijsheid. Hij laat de hoge standaard van heiliging onverkort staan, maar voegt er onmiddellijk de realiteit van Gods genade aan toe.
Als iemand gezondigd heeft
Direct na de oproep “opdat u niet zondigt,” volgt: “…En als iemand gezondigd heeft…”. Deze woorden zijn van onschatbare waarde voor de gelovige. Johannes weet dat de “kinderen” tot wie hij spreekt, hoewel zij een nieuwe natuur hebben ontvangen, in dit leven nog zullen falen. Het Griekse werkwoord dat hier wordt gebruikt voor “gezondigd heeft”, duidt op een specifieke, afzonderlijke daad van zonde, niet op een levensstijl die door zonde wordt gekenmerkt.
De Schrift leert nergens de leer van zondeloze perfectie in dit leven. De gelovige bevindt zich in een spanning, die de apostel Paulus realistisch beschrijft. Enerzijds zijn we in Christus bevrijd van de macht en de heerschappij van de zonde. Anderzijds dragen wij nog het vlees met ons mee:
Want het vlees begeert tegen de Geest in, en de Geest tegen het vlees in; en die staan tegenover elkaar, zodat u niet doet wat u zou willen. – Galaten 5:17
Zolang wij in dit gevallen lichaam leven, blijft deze innerlijke strijd een realiteit. We zijn verlost, maar we zien nog uit naar de uiteindelijke verheerlijking, waarin we ook bevrijd zullen worden van de aanwezigheid van de zonde.
Met zijn woorden sluit Johannes de deur naar de wanhoop van het ‘perfectionisme’, zonder de deur te openen voor de lichtzinnigheid van de zonde. Hij ontkent de ernst van de zonde niet, maar hij ontkent ook de realiteit van zonde in het leven van een gelovige niet. Het erkennen van onze zonde is geen teken van een verloren staat, maar juist het bijbelse startpunt voor het omarmen van de wonderbaarlijke en zekere voorziening die God heeft getroffen voor Zijn kinderen.
Een Voorspraak bij de Vader
De realistische woorden “en als iemand gezondigd heeft” worden direct gevolgd door een van de meest troostrijke belijdenissen in de Schrift.
wij hebben een Voorspraak bij de Vader, – 1 Johannes 2:1c
Het antwoord op de zonde van de gelovige is de verkondiging van een objectieve, juridische realiteit: wij hebben een Voorspraak. Dit is een vaststaand feit over onze status voor God.
Het Griekse woord voor “Voorspraak,” Paraklētos, is een term uit de rechtspraak voor een advocaat of pleiter die namens een beklaagde optreedt. Tegenover de rechtsgeldige aanklacht van Satan, stelt God Zijn eigen, volmaakte voorziening. Onze Paraklētos ontkent de zonde van de gelovige niet, maar treedt naar voren en pleit namens ons.
De toevoeging “bij de Vader” is van onschatbare waarde. Het plaatst de context van onze zonde daar waar die thuishoort: voor de troon van de heilige God, de Rechter over alles, tegen Wie wij gezondigd hebben. Tegelijkertijd is juist deze locatie de bron van onze diepste zekerheid. Onze Voorspraak is geen externe partij die moet proberen gehoor te krijgen. Hij is de eeuwige Zoon die een volmaakte, liefdevolle relatie met de Vader heeft. De Schrift leert dat Hij is “opgestegen naar de hemel en zit aan de rechterhand van God, waar Hij ook voor ons pleit”. Zijn positie ‘bij de Vader’ is een positie van ultieme autoriteit en eer. Het betekent dat Zijn pleidooi namens ons niet alleen gehoord wordt, maar ook altijd effectief is, omdat het het pleidooi is van de geliefde Zoon in Wie de Vader Zijn welbehagen heeft.
Jezus Christus, de Rechtvaardige
De bekwaamheid van onze Voorspraak is volledig geworteld in de onvergelijkbare Persoon Die dit ambt bekleedt. Johannes benoemt Hem met drie titels, die samen de onwankelbare grond van onze zekerheid vormen: “Jezus Christus, de Rechtvaardige.”
De naam Jezus herinnert ons aan Zijn incarnatie en Zijn missie. Hij is de Zoon van God Die waarachtig mens werd, “in alles aan Zijn broeders gelijk,” om zo een barmhartige en trouwe Hogepriester te kunnen zijn. Hij kent onze zwakheid en is beproefd in alles, maar zonder zonde. Zijn menselijkheid is de basis van Zijn empathische bemiddeling.
De titel Christus duidt op Zijn goddelijke aanstelling en autoriteit. Hij is de door God gezalfde Profeet, Priester en Koning. Als onze Profeet openbaart Hij de Vader. Als onze Koning heerst Hij over alles en overwint Hij al Zijn vijanden. Als onze Hogepriester heeft Hij Zichzelf geofferd en pleit Hij nu voor ons. Zijn ambt als Voorspraak is een officieel, door God de Vader bekrachtigd ambt.
Een van de meest cruciale kwalificatie voor Zijn rol als Voorspraak is echter de titel de Rechtvaardige. Dit is de juridische en morele grond van Zijn effectiviteit. In een rechtszaal kan een schuldige advocaat geen pleidooi houden voor een schuldige beklaagde. Onze Voorspraak is echter volkomen en intrinsiek rechtvaardig. Hij is “de Heilige en de Rechtvaardige”, Degene “Die geen zonde gekend heeft”. Omdat Hij Zelf volmaakt de wet van God heeft gehouden en zonder enige smet is, heeft Hij de volmaakte, positieve gerechtigheid die nodig is om voor een heilige God te verschijnen.
Zijn offer spreekt voor ons
Direct na de introductie van Christus als onze Voorspraak, geeft de apostel Johannes de grondslag waarop Zijn pleidooi rust:
En Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden van de hele wereld. – 1 Johannes 2:2
Het werk van Christus in de hemel is de voortdurende toepassing van Zijn volbrachte werk op aarde. De term “verzoening” duidt op het wegnemen van de toorn van God door middel van een plaatsvervangend offer. Christus heeft aan het kruis de rechtvaardige toorn van God over onze zonden volledig gedragen en gestild. Hij heeft de schuld betaald en de gerechtigheid voldaan.
Dit is de kern van Zijn voorspraak. Wanneer Christus voor ons pleit bij de Vader, doet Hij geen beroep op onze verdiensten, de oprechtheid van ons berouw, of onze toekomstige beloften van verbetering. Hij doet uitsluitend een beroep op Zichzelf. Zijn argument is Zijn eigen bloed. Zijn pleidooi is de presentatie van Zijn doorboorde handen en voeten. Het onweerlegbare bewijs dat de schuld voor de zonde waarvoor wij worden aangeklaagd, al volledig is voldaan.
De zekerheid van de gelovige is niet gebaseerd op een hoop dat God genadig zal zijn, maar op de realiteit dat God rechtvaardig is in het vergeven van onze zonden, vanwege het offer van Christus. Het pleidooi van onze Voorspraak is een verklaring van een reeds betaalde schuld.
Verzoening brengt heiliging
De zekerheid van de genade in Christus is de diepste motivatie voor de strijd tegen de zonde. Een waar, door de Geest gewerkt begrip van de verzoening, het besef van de oneindige prijs die Christus heeft betaald om ons te redden, breekt het hart en wekt een diepe liefde en dankbaarheid op. De apostel Paulus beschrijft deze dynamiek als volgt:
(14) Want de liefde van Christus dringt ons, die tot dit oordeel gekomen zijn: als Eén voor allen gestorven is, dan zijn zij allen gestorven. (15) En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem Die voor hen gestorven en opgewekt is. – 2 Korinthe 5:14-15
De liefde van Christus, geopenbaard in Zijn plaatsvervangend sterven, dringt ons. Het beheerst, motiveert en stuurt ons. Het resultaat is een fundamentele heroriëntatie van het leven. We leven niet langer voor onszelf, maar voor Hem.
Het doel van de verzoening was nooit alleen vergeving, maar altijd ook heiliging. Christus stierf niet alleen om ons te redden van de straf op de zonde, maar ook om ons te reinigen van de macht van de zonde. Titus 2:14 stelt dat Christus Zichzelf voor ons heeft gegeven “om ons te verlossen van alle wetteloosheid en voor Zichzelf een eigen volk te reinigen, ijverig in goede werken.”
De zekerheid dat wij een Voorspraak hebben voor onze zonden, maakt ons dus niet onverschillig over de zonde. Integendeel, het besef dat onze zonde onze liefdevolle Redder naar het kruis bracht en dat Hij zelfs nu nog voor ons pleit, vervult het hart van de ware gelovige met een heilige afkeer van de zonde en een diep verlangen om te leven tot eer van Hem. De genade van de verzoening is de grond voor een leven van heiliging.
Conclusie
De troost en de kracht van de gelovige liggen in de onwankelbare waarheid dat onze positie voor God niet afhangt van de stand van onze strijd, maar van de positie van onze Voorspraak. Voor de struikelende gelovige is de blik niet gericht op de grond van het falen, maar op de troon van de genade, waar Jezus Christus, de Rechtvaardige, onophoudelijk voor hem pleit.