Is abortus een mensenrecht en zorg volgens God en Zijn Woord?

⏱️ 10 min. leestijd

Inhoudsopgave

Deel artikel

⏱️ 10 min. leestijd

De discussie over abortus wordt vaak gevoerd in de seculiere taal van ‘rechten’, ‘keuze’ en ‘gezondheidszorg’. Vanuit Gods Woord wordt de kwestie echter benaderd vanuit de soevereiniteit van God als Schepper en de heiligheid van het menselijk leven dat naar Zijn beeld is gemaakt. Een Bijbelse kijk op dit onderwerp is geen culturele of politieke positie, maar een theologische overtuiging die voortvloeit uit Gods eigen openbaring.

De Bijbel over het ongeboren leven

Wat Gods Woord leert over het ongeboren leven is niet gebaseerd op enkele losse teksten, maar op een consistent en veelzijdig getuigenis dat door de hele Schrift heen geweven is. Het fundament begint niet bij de status van het embryo, maar bij het karakter en het handelen van God als de soevereine Schepper van elk individueel leven.

De meest persoonlijke en diepgaande beschrijving van Gods betrokkenheid bij het ongeboren leven vinden we in Psalm 139. David aanbidt God hier als een intieme, persoonlijke Vormgever:

(13) Want Ú hebt mijn nieren geschapen,
mij in de schoot van mijn moeder geweven.
(14) Ik loof U omdat ik ontzagwekkend wonderlijk gemaakt ben;
wonderlijk zijn Uw werken,
mijn ziel weet dat zeer goed.
(15) Mijn beenderen waren voor U niet verborgen,
toen ik in het verborgene gemaakt ben
en geborduurd werd in de laagste plaatsen van de aarde.
(16) Uw ogen hebben mijn ongevormd begin gezien,
en zij alle werden in Uw boek beschreven,
de dagen dat zij gevormd werden,
toen er nog niet één van hen bestond.
– Psalm 139:13-16

Het “weven” duidt op een intiem, artistiek en doelgericht proces. De term “ongevormd begin” verwijst in het Hebreeuws naar het embryo in zijn vroegste, meest onontwikkelde staat. Zelfs in dat stadium wordt het individu al “gezien” door de ogen van God. Bovendien is de hele levensloop van deze persoon al in Gods “boek” geschreven voordat de fysieke vorming zelfs maar begonnen was. Psalm 139 leert ondubbelzinnig dat vanaf het moment van conceptie, de ongeborene een uniek, door God gekend en gepland individu is.

Hoewel Psalm 139 poëzie is en de psalmist gebruikmaakt van beelden, metaforen en parallelismen om Gods handelen te bezingen, doet dit niets af aan de waarheid die wordt uitgedrukt. De poëtische vorm maakt de theologische werkelijkheid juist des te krachtiger en indringender zichtbaar.

Dit getuigenis wordt versterkt door teksten waarin God openbaart dat Hij een persoonlijke relatie en een specifieke roeping heeft voor mensen, nog voordat zij geboren zijn. Tegen de profeet Jeremia zegt de HEERE:

Voordat Ik u in de moederschoot vormde, heb Ik u gekend;
voordat u uit de baarmoeder naar buiten kwam, heb Ik u geheiligd.
Ik heb u aangesteld tot een profeet voor de volken.
– Jeremia 1:5

Gods relatie met Jeremia, Zijn kennen, heiligen en aanstellen, begint niet bij de geboorte of bij zelfbewustzijn, maar in de soevereine raad van God, nog vóór de conceptie. Evenzo zien we in het Nieuwe Testament hoe de ongeboren Johannes de Doper in de schoot van zijn moeder opspringt van vreugde bij de aanwezigheid van de eveneens ongeboren Heere Jezus. Dit is een getuigenis van persoonlijk, zelfs geestelijk, reageren in de moederschoot.

Naast het theologische en relationele getuigenis, kent Gods wet in het Oude Testament het ongeboren kind een volwaardige, menselijke status toe en plaatst het onder Zijn bescherming. In Exodus 21 wordt een casus behandeld waarbij vechtende mannen per ongeluk een zwangere vrouw treffen, wat leidt tot een vroeggeboorte. De tekst stelt:

(22) Wanneer mannen vechten en daarbij een zwangere vrouw zó treffen dat haar kind geboren wordt, maar er geen dodelijk letsel is, dan moet de schuldige zeker een boete betalen, zo groot als de echtgenoot van de vrouw hem oplegt. Hij moet die betalen via de rechters. (23) Maar als er wel dodelijk letsel is, moet u geven leven voor leven, (24) oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, – Exodus 21:22-24

Hoewel de exacte toepassing van deze tekst wordt bediscussieerd, is het onderliggende principe helder: het principe van “leven voor leven” wordt van kracht als er letsel is. Dit geeft aan dat het leven van het ongeboren kind (of de moeder) van dezelfde waarde wordt geacht als het leven van een volwassen man. De wet van God beschermt het leven in de moederschoot met de hoogst mogelijke sanctie. Het is geen ‘potentieel’ leven, het is leven.

De waarde van het leven: schepping of autonomie?

Het conflict in het abortusdebat is geen conflict tussen geloof en wetenschap, maar tussen twee fundamenteel verschillende uitgangspunten over de aard en waarde van de mens.

Het theologische uitgangspunt, zoals we uit de Schrift hebben gezien, is dat het leven een soevereine scheppingsdaad van God is. De waarde van een mens is daarom intrinsiek. Het is een waarde die door God wordt verleend vanaf de conceptie, omdat het een mens is, geschapen naar Zijn beeld. Persoon-zijn is een gave van de Schepper, onafhankelijk van de ontwikkelingsfase, de gewenstheid of de capaciteiten van het individu.

Het seculiere, humanistische uitgangspunt begint bij de autonome mens. De waarde van een mens is in dit kader niet intrinsiek, maar functioneel. Het wordt bepaald door de aanwezigheid van bepaalde eigenschappen, zoals bewustzijn, levensvatbaarheid buiten de baarmoeder, of het vermogen tot zelfstandig leven. Dit leidt tot de redenering die we vaak horen: een foetus is (nog) geen persoon omdat het “niet voor zichzelf kan zorgen” of “nog geen zelfbewustzijn heeft”.

De redenering vanuit een functioneel mensbeeld is een gevaarlijk hellend vlak. Als het recht op leven afhangt van capaciteiten als zelfstandigheid of bewustzijn, waar ligt dan de grens? Een pasgeboren baby kan ook niet voor zichzelf zorgen. Een comateuze patiënt heeft geen bewustzijn. Verliezen zij dan ook hun recht op leven? De Bijbelse visie is consistent en beschermend voor alle menselijk leven, omdat het de waarde ervan niet baseert op wat een mens kan, maar op wie hij is: een beelddrager van God.

Het zesde gebod en de bescherming van leven

Het ethische fundament voor de bescherming van al het menselijk leven is het zesde gebod:

U zult niet doodslaan. – Exodus 21:13

Dit gebod is geen relatief cultuurgebonden advies, maar een absolute, universele wet die voortvloeit uit het karakter van God als de Schepper en de enige Heere over leven en dood. Het Hebreeuwse woord voor “doodslaan” (ratsach) verwijst naar het onwettig, opzettelijk en kwaadwillig beëindigen van het leven van een ander mens. Aangezien de Schrift getuigt dat het ongeboren kind een mens is, valt het opzettelijk beëindigen van dat leven ondubbelzinnig onder dit goddelijke verbod.

De implicatie van Gods wet gaat echter verder dan alleen een passief nalaten. De Schrift roept de gelovige op tot het actief beschermen van de kwetsbaren. Spreuken 24 legt deze plicht op een indringende manier bloot:

(11) Red hen die opgepakt zijn om te sterven,
wee als u zich afzijdig houdt van wie wankelend ter slachting gaat.
(12) Wanneer u zegt: Zie, wij hebben dat niet geweten,
zal Hij Die de harten toetst, dat niet merken?
Hij Die uw ziel gadeslaat, zal Híj het niet weten?
Immers, Hij zal een mens vergelden naar zijn werk.
– Spreuken 24:11-12

Het verbod om te doden impliceert de plicht om te redden. We kunnen ons niet beroepen op onwetendheid of onverschilligheid wanneer de meest kwetsbare levens, die letterlijk “ter dood gesleept” worden, op het spel staan. Het zesde gebod is daarom niet alleen een ‘nee’ tegen abortus, maar ook een ‘ja’ tegen de roeping om op te komen voor de rechtelozen en te spreken voor hen die geen stem hebben.

Waarom abortus geen mensenrecht en geen zorg is

Vanuit een Bijbels wereldbeeld zijn rechten geen autonome, door de mens gecreëerde concepten, maar zijn ze geworteld in de scheppingsorde van God. Het meest fundamentele, door de Schepper gegeven recht is het recht op leven. Dit recht is het basale en dragende recht, omdat het de voorwaarde vormt voor het bestaan van alle andere gaven en verantwoordelijkheden die God aan mensen geeft.

De claim dat abortus een ‘mensenrecht’ is, keert deze goddelijke orde volledig om. Het is een claim van de sterke (de volwassene) om het recht op leven van de zwakste en meest weerloze partij (het ongeboren kind) te vernietigen. Het is geen uitoefening van een recht, maar een uitoefening van macht over de machteloze. Theologisch gezien is dit de ultieme consequentie van het autonome denken. De mens die zichzelf het recht van God toe-eigent om te beslissen over leven en dood.

Evenzo is het framen van abortus als ‘zorg’ of ‘gezondheidszorg’ een perversie van de taal. De essentie van zorg, met name in de medische ethiek, is het beschermen, genezen, ondersteunen en bevorderen van leven en welzijn. De eed van Hippocrates, de historische basis van de medische ethiek, bevatte de belofte om een vrouw geen middel te geven voor een abortus.

Abortus doet het tegenovergestelde van zorgen. Het heeft als direct en enig doel het beëindigen van een menselijk leven. Het is een handeling die vernietigt, niet die herstelt. Ware barmhartigheid en zorg voor een vrouw in een crisiszwangerschap zoekt altijd naar oplossingen die beide levens beschermen en ondersteunen. Het biedt hulp, adoptie-alternatieven en liefdevolle begeleiding. Het noemen van abortus ‘zorg’ is een eufemisme dat de gewelddadige realiteit van de daad verhult en het geweten probeert te sussen.

Roeping van de kerk

De roeping van de kerk in het licht van abortus is om een getuigenis te zijn van de waarheid. Dit getuigenis is primair theologisch. Het doel is niet simpelweg om een specifieke zonde te bestrijden, maar om te getuigen van de Heere van het leven en de schoonheid van Zijn scheppingsorde.

De apostel Petrus definieert de roeping van de kerk als volgt:

Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte; opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht, – 1 Petrus 2:9

Onze roeping is dus om de deugden, de excellenties, de heerlijkheid, van God te verkondigen. Wanneer de kerk spreekt over de heiligheid van het leven, verkondigt zij de deugd van God als de soevereine Schepper. Wanneer zij opkomt voor de weerloze, verkondigt zij de deugd van God als een rechtvaardige en barmhartige God. Het getuigenis tegen de duisternis van abortus is geen losstaande, ethische kwestie, maar een integraal onderdeel van het verkondigen van wie God is.

Dit getuigenis vereist dat de kerk met helderheid de seculiere leugens ontmaskert die abortus framen als een ‘recht’ of ‘zorg’. Tegelijkertijd moet de kerk meer doen dan alleen reageren. De kerk moet proactief en vreugdevol de Bijbelse leer over het leven onderwijzen. Dit getuigenis, geworteld in de schepping, vormt de noodzakelijke context voor de verkondiging van de verlossing. Het is de boodschap dat de Schepper van het leven Zelf in de Persoon van Jezus Christus de wereld is binnengekomen om het leven, dat door de zonde is verwoest, te herstellen en te vernieuwen.

Een helder getuigenis van de waarheid is echter krachteloos en hypocriet als het niet gepaard gaat met een even helder getuigenis van praktische liefde. De Schrift stelt dat een geloof zonder werken dood is.

De apostel Jakobus stelt een confronterende, retorische vraag die de kern van dit punt raakt:

(15) Als er nu een broeder of zuster zonder kleding zou zijn en gebrek zou hebben aan dagelijks voedsel, (16) en iemand van u zou tegen hen zeggen: Ga heen in vrede, word warm en word verzadigd, en u zou hun niet geven wat het lichaam nodig heeft, wat voor nut heeft dat dan? (17) Zo is ook het geloof als het geen werken heeft, in zichzelf dood. – Jakobus 2:15-17

Wanneer we dit toepassen op het abortusdebat, wordt de conclusie duidelijk. Een gemeente die met woorden de heiligheid van het leven verdedigt, maar een vrouw in een crisiszwangerschap in de kou laat staan, staat niet voor leven. Ons ‘pro-leven’ getuigenis moet een ‘pro-heel-leven’ getuigenis zijn. De roeping van de kerk is niet om alleen de liefde van Christus te verkondigen, maar ook om in die liefde te handelen.

Dit vraagt om een radicale en opofferende gemeenschap die bereid is de lasten van anderen te dragen, in gehoorzaamheid aan de wet van Christus. Het is de roeping van de gemeente om vrouwen en gezinnen die voor een onmogelijke keuze lijken te staan, te omringen met daadwerkelijke steun. Deze praktische hulp is een essentieel onderdeel van ons getuigenis. Het is het zichtbare bewijs dat ons geloof in de God van het leven echt is. Het is de liefde in “daad en waarheid” die de wereld laat zien wie onze Redder is.

Evenzo dient de kerk een plaats van vergeving en herstel te zijn voor hen die gebroken zijn door de realiteit van abortus. Voor vrouwen en mannen die de last van schuld, schaamte en diep verdriet met zich meedragen, moet de gemeente een veilige plaats zijn waar het Evangelie van genade in al zijn kracht klinkt. De boodschap van de Schrift is geen boodschap van veroordeling voor hen die in Christus zijn, maar een van volkomen verzoening.

De apostel Johannes schrijft met een universele zekerheid:

Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. – 1 Johannes 1:9

Het woord “alle” is hier van cruciaal belang. Het Evangelie maakt geen uitzonderingen voor de zwaarte van de zonde. De belofte van reiniging door het bloed van Jezus Christus is absoluut en alomvattend. De kerk moet deze waarheid zonder aarzeling te verkondigen. De vergeving voor de zonde van abortus wordt niet verdiend door boetedoening, maar wordt ontvangen door een berouwvol geloof in het volbrachte werk van Christus.

De apostel Paulus schrijft eveneens:

Dus is er nu geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest. – Romeinen 8:1

De kracht van deze uitspraak ligt in het woord “nu”. Voor de gelovige die door het geloof met Christus is verenigd, is de veroordeling een opgeheven realiteit. Gods oordeel over de zonde is in zijn geheel op Christus neergekomen aan het kruis. Voor hen die “in Christus” zijn, is er daarom nu, op dit moment, en tot in de eeuwigheid, geen enkele veroordeling meer.

Dit is de waarheid die de kerk moet verkondigen aan hen die gebukt gaan onder de schuld van abortus. Het antwoord op de knagende aanklacht van het eigen geweten is niet een poging om de zonde goed te praten of te bagatelliseren, maar de verkondiging van dit goddelijke vonnis: in Christus is er geen verdoemenis.

Goddelijke wijsheid in complexe situaties

De meest intense druk op de Bijbelse visie op leven komt in de hartverscheurende situaties van zwangerschap na verkrachting, incest, of bij een diagnose van ernstige afwijkingen bij het ongeboren kind. De kerk mag deze pijn en dit verdriet nooit bagatelliseren met simplistische antwoorden. De roeping is hier om met compassie te handelen, geworteld in onwankelbare Bijbelse wijsheid.

De realiteit blijft dat de waarde van een menselijk leven niet wordt bepaald door de omstandigheden van de conceptie of door de verwachte kwaliteit van leven. Het kind is geen representatie van de zonde van de verkrachter, noch is het zijn handicap. Het is een uniek individu, geschapen naar het beeld van God, met een door God gegeven, intrinsieke waarde.

Het Bijbelse antwoord op kwaad en gebrokenheid is nooit het begaan van een nieuw kwaad. Hoewel abortus in deze tragische gevallen wordt gepresenteerd als een ‘barmhartige’ oplossing, is het theologisch gezien het beantwoorden van een daad van geweld met een nieuwe daad van geweld tegen het meest weerloze slachtoffer. De weg van het Evangelie is een andere. Het is een weg die gelooft in een soevereine God die het meest duistere kwaad kan gebruiken en ombuigen in Zijn verlossingsplan.

De oplossing in deze situaties is niet om aan te sturen op het beëindigen van het leven, maar om langdurige ondersteuning te bieden. Dit is het principe waarop een rechtvaardige maatschappij en haar zorgsysteem ingericht zouden moeten zijn. Het is de roeping om naast de getraumatiseerde en de kwetsbare te staan, hun lasten te helpen dragen en zowel moeder als kind te omringen met een vangnet van liefde en praktische steun.

Conclusie

De discussie over abortus dwingt ons tot een keuze: buigen we voor de soevereiniteit van God als de Gever van het leven, of heffen we de autonomie van de mens op als het hoogste recht?

De wedergeboren christen moet weten dat hij/zij geen voorstander kan zijn van abortus, omdat de wedergeboorte een transformatie is, die de gelovige in lijn brengt met de wil, de heerschappij en de openbaring van een leven-gevende God. 

En de verdediger, verkondiger en uitvoerder van abortus moet weten dat God iedere daad van onrecht zal vergelden, maar dat er in het kruis van Jezus Christus een overvloedige genade is voor iedereen, inclusief hen, die zich in geloof en berouw tot Hem keert om vergeving van zonde te ontvangen.

Deel artikel

Meer in Ethiek en Samenleving