“Ga uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal.” (vers 1)
Abram hoort. En hij gaat. Niet omdat hij wist waar hij heen ging. Sterker nog, Hebreeën 11 leert: “Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd, gehoorzaam geweest om weg te gaan naar de plaats die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is weggegaan zonder te weten waar hij komen zou.”
Dat is geloof: gehoorzaamheid aan het woord van God, ook zonder zicht op de uitkomst. Alles wat vertrouwd was — zijn land, zijn familie, zijn toekomst — moest hij achterlaten. Maar het ding is: God sprak en dat was genoeg. En dat moet ook genoeg zijn voor ons.
De HEERE God geeft een belofte: God wil Abram gebruiken om zegen te brengen voor alle geslachten van de aardbodem. Het gaat vanaf dit punt niet meer om wat de mens bouwt, maar om wat God belooft en doet.
In Kanaän bouwt hij altaren. Eerst bij Sichem, dan bij Bethel. Hoewel hij het land binnengaat, bezit hij het niet. Hij woont in tenten, als vreemdeling in het land van de belofte. Hebreeën 11:9 zegt het zo: “Door het geloof is hij in het land van de belofte gaan wonen als in een vreemd land.” En waarom? “Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, waarvan God de bouwer en ontwerper is.” (Hebreeën 11:10)
Abrams leven is geen succesverhaal in menselijke termen. Hij wandelt door het land, maar leeft van de belofte. En telkens richt hij zijn hart op de Gever, niet op het geschenk.
Een hongersnood dwingt Abram naar Egypte. En hier zien we een breuk. De man die net nog God geloofde op Zijn woord, grijpt nu naar zijn eigen inzicht. “Zeg toch dat u mijn zuster bent.” Abram wil zijn leven redden. Maar hij zet zijn vrouw op het spel. Zijn geloof wankelt. Hij wil overleven, zelfs ten koste van zijn vrouw. Maar God grijpt in. Niet omwille van Abrams moed, maar omwille van Zijn eigen belofte. Farao wordt getroffen, Sarai wordt beschermd.
Wat betekent deze geschiedenis voor ons? Alles draait om die ene zin: “in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.” In Galaten 3 legt Paulus uit wat deze woorden werkelijk betekenen:
“Nu zijn de beloften aan Abraham en aan zijn nageslacht gedaan. Hij zegt niet: ‘En aan de nageslachten’, als over velen, maar als over één: ‘En aan uw Nageslacht’, dat is Christus.”
De zegen die God aan Abram toezegt, komt tot vervulling in Jezus Christus. Hij is het ware Nageslacht. Hij is de Zoon van Abraham die niet wankelde, die wél ten volle gehoorzaamde. Hij verliet de heerlijkheid bij de Vader. Hij werd geen vreemdeling in Kanaän, maar een verachte op aarde. Niet om gezegend te worden, maar om de zegen te zijn, door zichzelf tot vloek te laten worden aan het kruis:
“Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden — want er staat geschreven: Vervloekt is ieder die aan een hout hangt — opdat de zegen van Abraham in Christus Jezus tot de heidenen zou komen.” (Galaten 3:13-14)
De belofte aan Abram leeft dus niet voort in aardse welvaart of geografisch landbezit. Het leeft in het kruis en de opstanding van Christus. En wie in Hem gelooft, is kind van Abraham:
“Als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.”